§ 8 Persoonsvorm VT- zwakke werkwoorden



Wat gaan we doen vandaag?

timer
10:00
Doel van de les
Tien minuten stil lezen
Oefentoets
Oefentoets en huiswerk bespreken

Start nieuw onderwerp


Aan het werk
 

Telefoon in de kluis! Je jas over de stoel. IPad in de tas
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les



Wat gaan we doen vandaag?

timer
10:00
Doel van de les
Tien minuten stil lezen
Oefentoets
Oefentoets en huiswerk bespreken

Start nieuw onderwerp


Aan het werk
 

Telefoon in de kluis! Je jas over de stoel. IPad in de tas

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?

Na deze les weet je wat zwakke werkwoorden zijn en kun je de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd spellen



Slide 3 - Tekstslide

§7 Persoonsvorm-TT
Er zijn sterke en zwakke werkwoorden. De meeste werkwoorden zijn zwak.
Bij zwakke werkwoorden verandert de persoonsvorm in de verleden tijd (pvvt) niet van klank: klop – klopte; smeed – smeedde; wandel – wandelde.

Bij sterke werkwoorden verandert de persoonsvorm in de verleden tijd wel van klank: hang – hing; steel – stal; loop – liep. De spelling van sterke werkwoorden komt aan bod in § 9.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

§7 Persoonsvorm-TT
Zo schrijf je de persoonsvorm verleden tijd van zwakke werkwoorden

Enkelvoud: ik-vorm tt + de of te: beweerde, landde, danste, berichtte.

Meervoud: ik-vorm tt + den of ten: beweerden, landden, dansten, berichtten.

Slide 6 - Tekstslide

§7 Persoonsvorm-TT
Om te bepalen of er de(n) of te(n) achter de ik-vorm komt, gebruik je als ezelsbruggetje ’t (e) x – f (o) k s ch (aa) p

In dat woord zitten de medeklinkers t, x, f, k, s, ch en p. Haal van de infinitief (het hele werkwoord) en af en kijk naar de laatste letter. 

Slide 7 - Tekstslide

§7 Persoonsvorm-TT
Als dat een van deze zeven medeklinkers is, gebruik je te(n). In alle andere gevallen gebruik je de(n):

blaffen → de hond blafte; kuchen → zij kuchten;
antwoorden → de leerling antwoordde; 
bloeien → de plant bloeide; 
geloven → hij geloofde het niet; 
peinzen → wij peinsden lang over de lastige vraag.

Slide 8 - Tekstslide


Zie achterin je boek Handig (met de groene rand) het schema op 
blz. 290

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Slide 11 - Link

Slide 12 - Link

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 14 - Tekstslide

§7 Persoonsvorm-TT
Maken:
blz. 256
Opdr. 1-3 




Slide 15 - Tekstslide

§7 Persoonsvorm-TT
Tekst

Slide 16 - Tekstslide

§7 Persoonsvorm-TT
Tekst

Slide 17 - Tekstslide