Hoofdletters en leestekens

Wat gaan we doen vandaag?
10 minuten in stilte lezen (stilte)
10 minuten samen voorlezen (Alleen lezers praten)
10   minuten uitleg hoofdletters herhaling
5 minuten nabespreken 1,2,3
25 minuten maken van oefeningen hoofdstuk 1  p.33 (zachtjes overleggen met je buur) 4,5 en 6
10  minuten nabespreken oefeningen 
10 minuten toets na bespreken
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen vandaag?
10 minuten in stilte lezen (stilte)
10 minuten samen voorlezen (Alleen lezers praten)
10   minuten uitleg hoofdletters herhaling
5 minuten nabespreken 1,2,3
25 minuten maken van oefeningen hoofdstuk 1  p.33 (zachtjes overleggen met je buur) 4,5 en 6
10  minuten nabespreken oefeningen 
10 minuten toets na bespreken

Slide 1 - Tekstslide

 Spelling § 1 Hoofdletters en leestekens
Blz. 32 en 33

Lesdoelen:

  • Je leert wanneer je een hoofdletter moet schrijven;
  • Je leert wanneer je een punt gebruikt;
  • Je leert wanneer je een uitroepteken gebruikt;
  • Je leert wanneer je een vraagteken gebruikt.

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer een hoofdletter?
  • Begin van een zin;
  • Bij (aardrijkskundige) namen;
  • Officiële feestdagen;
  • Historische gebeurtenissen;
  • Instellingen, verenigingen of bedrijven.

Slide 3 - Tekstslide

Namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:

  • Myrthe Croese
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter, maar wel als de voornamen erbij staan.
  • fam. Berkmans
  • Bert van den Brink, let op: meneer Van Den Brink

Slide 4 - Tekstslide

Aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren, enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president

Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 5 - Tekstslide

Organisaties, merken, producten
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter.
  • Apple
  • Verenigde Naties
Soms gebruiken bedrijven de hoofdletters afwijkend, je neemt dit dan over.
  • iPhone, iPod, eBay

Slide 6 - Tekstslide

Feestdagen e.d.
Namen van feestdagen, religieuze dagen en gedenkdagen krijgen een hoofdletter. 

Pasen
Offerfeest 
Kerstmis 
Suikerfeest 

Slide 7 - Tekstslide

Hemellichamen
Hemellichamen krijgen een hoofdletter.

Pluto
Mars 
Grote Beer 

Slide 8 - Tekstslide

Historische gebeurtenissen
Historische gebeurtenissen schrijven we met een hoofdletter.

De Tweede Wereldoorlog 
De Koude Oorlog 
Februaristaking 

Slide 9 - Tekstslide

Wanneer geen hoofdletter?
  • Dagen
  • Maanden
  • Seizoenen
  • Windstreken

Slide 10 - Tekstslide

Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C

Slide 11 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletters?
A
havo
B
HAVO

Slide 12 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
aardrijkskunde
B
Aardrijkskunde

Slide 13 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
December
B
december

Slide 14 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag

Slide 15 - Quizvraag

Leestekens

Slide 16 - Tekstslide

Leestekens I

Een punt gebruik je bij gewone zinnen:


De winter begint op 21 december.
Het meisje rent door het bos.
Volgende week begint de vakantie.

Slide 17 - Tekstslide

Leestekens II

Zet na een vraag een vraagteken.


Doe jij de deur even open?
Wil je ook wat drinken?
Hoe laat ben je vandaag vrij?

Slide 18 - Tekstslide

Leestekens III

Geef met een uitroepteken je zin extra nadruk.


Pas op voor die auto!

Houd nog toch eens een keertje je mond!

Te gek! We gaan op vakantie naar Thailand!

Slide 19 - Tekstslide

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
In Frankrijk staat in Parijs de Eiffeltoren.
B
In Frankrijk staat in Parijs de eiffeltoren.
C
In Frankrijk staat in parijs de eiffeltoren.

Slide 20 - Quizvraag

Waarom gebruik je hoofdletters en leestekens?
A
Om de tekst beter leesbaar te maken.
B
Om de tekst belangrijker te laten lijken.
C
Om de les plechtiger te laten lijken.

Slide 21 - Quizvraag

Waar staan de hoofdletters en leestekens goed?
A
In noord-Brabant spreken ze brabants.
B
In Noord-Brabant spreken ze Brabants.
C
In Noord-Brabant spreken ze brabants.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is goed geschreven? Let op de hoofdletters en leestekens.
A
5 kinderen gaan naar huis
B
5 kinderen gaan naar Huis.
C
5 Kinderen gaan naar huis.
D
5 kinderen gaan naar huis.

Slide 23 - Quizvraag

H1: Hoofdletters en leestekens

Wanneer gebruik je geen hoofdletter?
A
aan het begin van de zin
B
bij namen
C
namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken
D
bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid

Slide 24 - Quizvraag


Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?
Het amsterdamse waterlooplein ligt in het centrum.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag


Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?
Cornald van der Meer woont in de brabantse gemeente Oisterwijk.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

In welke zin zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?


A
Woon jij in Den helder of in Schagen?
B
Woon jij in Den Helder of in Schagen.
C
Woon jij in Den Helder of in Schagen?
D
Woon jij in Den helder of in Schagen.

Slide 27 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
de volkskrant
B
de Volkskrant

Slide 28 - Quizvraag

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Stop daar onmiddellijk mee.
B
Stop daar onmiddellijk mee?
C
Stop daar onmiddellijk mee!

Slide 29 - Quizvraag

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Hoe laat wil je eten.
B
Hoe laat wil je eten?
C
Hoe laat wil je eten!

Slide 30 - Quizvraag

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Weet jij waar mijn bal is.
B
Weet jij waar mijn bal is?
C
Weet jij waar mijn bal is!

Slide 31 - Quizvraag

In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Volgende week heb ik een belangrijke wedstrijd.
B
Volgende week heb ik een belangrijke wedstrijd?
C
Volgende week heb ik een belangrijke wedstrijd!

Slide 32 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
A
Meneer de jong
B
Meneer De Jong
C
Meneer De jong
D
Meneer de Jong

Slide 33 - Quizvraag