Les 47 Overleggen in een groepje

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welkom
1. Nakijken
2. Terugblik vorige lessen
3. Doel
4. Uitleg: Overleggen in een groepje
5. Aan de slag
6. Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken

Les 46:

opdracht 1 t/m 8 

 blz. 96 en 97.



Slide 3 - Tekstslide

Terugblik

Slide 4 - Tekstslide


Is het verwijswoord een 
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Hun tuin is daar groot genoeg voor.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 5 - Quizvraag


Is het verwijswoord een 
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Zij graven een zwembad in de tuin.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 6 - Quizvraag


Is het verwijswoord een 
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Zijn dat jouw buren?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 7 - Quizvraag


Is het verwijswoord een 
persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Mijn neef heeft thuis een slang.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'vogel'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 9 - Quizvraag

Met welke verwijswoorden wijs je naar
het-woorden?
A
die - dat
B
die - deze
C
dit - deze
D
dat - dit

Slide 10 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het kind'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 11 - Quizvraag

Met welke verwijswoorden wijs je naar
de-woorden?
A
die - dat
B
die - deze
C
dit - deze
D
dat - dit

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Waar let je op als je je tekst nakijkt?

Slide 24 - Woordweb

Slide 25 - Tekstslide

Herschrijf de zin zodat hij juist is:
het recept van vandaag is bananencake

Slide 26 - Open vraag

Goed antwoord
Het recept van vandaag is bananencake.
=> Hoofdletter.
=> Punt aan het einde van de zin.

Slide 27 - Tekstslide

Herschrijf:
Er moeten drie eieren

Slide 28 - Open vraag

Goed antwoord
Er moeten drie eieren in.

=> De zin was niet compleet en er moest nog een punt aan het einde van de zin.

Slide 29 - Tekstslide

Herschrijf:
Ik alle cadeautjes gekocht.

Slide 30 - Open vraag

Goed antwoord
Ik heb alle cadeautjes gekocht.

=> Persoonsvorm moest er nog in (heb).

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Eerst?
Afmaken Les 47 vraag 1 t/m 11, blz. 98 en 99. 
Wat?
Maken les 48 opdracht 1 t/m 13, blz. 100 en 101
Hulp nodig?
Overleg met je buurman/buurvrouw.
Lees uitleg op bladzij 98 en 100.
Tijd?
Tot einde van de les.
Klaar? 
Stillezen of verder met de werkbladen.

Slide 37 - Tekstslide