H4 Produceren

3HV Pincode H2
3HV Economie. H4 produceren. 
01
Wat gaan we doen vandaag: 
  • Introductie H4 produceren                (20 min) 
  • Uitleg paragraaf 4.1                            (15 min) 
  • Oefenen met de begrippen                 (10 min)

Lesdoelen. Aan het einde van de les. 
  1. Kan je uitleggen wat een bedrijfskolom is.
  2. Kan je uitleggen hoe toegevoegde waarde ontstaat. 
  3. Kan je uitleggen wat productiefactoren zijn en voorbeelden bij benoemen. 
  4. Kan je uitleggen welke soorten ondernemingen er zijn. 




1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3HV Pincode H2
3HV Economie. H4 produceren. 
01
Wat gaan we doen vandaag: 
  • Introductie H4 produceren                (20 min) 
  • Uitleg paragraaf 4.1                            (15 min) 
  • Oefenen met de begrippen                 (10 min)

Lesdoelen. Aan het einde van de les. 
  1. Kan je uitleggen wat een bedrijfskolom is.
  2. Kan je uitleggen hoe toegevoegde waarde ontstaat. 
  3. Kan je uitleggen wat productiefactoren zijn en voorbeelden bij benoemen. 
  4. Kan je uitleggen welke soorten ondernemingen er zijn. 




Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Produceren 








Productie van graan naar brood. Hoe werkt dat eigenlijk? 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 4.1 Productie (blz. 102 t/m 105) 

  • Produceren: Het maken van goederen door bedrijven of het verlenen van een dienst. 
  • Productiefactoren: Factoren die je nodig hebt om goederen of diensten te kunnen produceren. Bestaat uit 4 type 
  1. Natuur: grondstoffen die in de natuur groeien of geteelt worden (graan)  
  2. Arbeid: werkenemers die het werk verrichten (boer) 
  3. Kapitaal: machines, gebouwen, gereedschap etc. (combine) 
  4. Ondernemerschap de ondernemer die alle productiefactoren met elkaar combineert. 


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 4.1 Productie 
  • Bedrijfskolom: Alle bedrijven die meewerken aan een product. 
  • Toegevoegde waarde:                                                                                                  Elk bedrijf in de kolom                                                                                         voegt iets toe waardoor                                                                                             het product duurder wordt 




Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 4.1 Productie 

Aan de slag. 
Maak H4 paragraaf 4.1 opdracht 1, 5, 6 & 7. 




Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3HV Pincode H2
3HV Economie. H4 produceren. 
02
Wat gaan we doen vandaag: 
  • Bespreken par 1 / uitleg arbeidsproductiviteit  (15 min) 
  • Oefenen met par 4.1.                                             (15 min) 
  • Start par 4.2.                                                          (15 min) 

Lesdoelen. Aan het einde van de les. 
  1. Je kunt uitleggen wat een bedrijfskolom is en hoe toegevoegde waarde ontstaat in een bedrijfskolom. 
  2. Je weet voorbeelden van productiefactoren te benoemen 
  3. Je weet wat arbeidsproductiviteit is en hoe je dit kan berekenen. 
  4. Je kent verschillende soorten bedrijfskosten




Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 4.1 Productie (blz. 106) 

  • Arbeidsproductiviteit: De hoeveelheid producten of diensten die één iemand kan doen.  
  • De productiviteit stijgt dankzij: 
  1. Mechanisatie
  2. Automatisering 
  3. Robotisering 
  • Arbeidsproductiviteit berekenen. Formule blz. 106. 
  • Voorbeeld: Jaap heeft een bedrijf met 35 medewerkers. Hij produceert 27.000 planten per jaar. Bereken de arbeidsproductiviteit per medewerker. 
  • Maak blz. 107 opdracht 12. 







Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 4.1 Oefenen en herhalen 

Bekijk de bedrijfskolom hiernaast. Beantwoordt                                                              de vragen in je schrift. Geef berekeningen. 

  1. Bereken de waarde die de vervoerder aan                                                         toevoegt. 
  2. Wat voor type onderneming is de sportwinkel?
  3. Welke producten voegt procentueel de meeste                                                         waarde toe? Kies uit de groothandel of de fabriek. Geef je berekening. 
  4. Geef een voorbeeld van alle productiefactoren voor een groothandel 








Slide 11 - Tekstslide

1: 2.50
2: Handelsonderneming 
3: Sportwinkel16.48-12.40:12.40x100 = 32,9%
    Fabriek5.80-4,00:4.00x100 = 45% Dus fabriek 
4: Natuur: elektra, gas voor het pand 
     Arbeid: de mensen die er werken 
     Kapitaal: Het gebouw 
     Ondernemer: de eigenaar van de groothandel. 

Welke kosten heeft een bedrijf
allemaal?

Slide 12 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 4.2 kosten (blz 108) 
  • Een bedrijf heeft verschillende soorten kosten. In te delen in twee delen 
  1. Inkoopwaarde omzet. Dit is het bedrag van alle producten samen die het bedrijf inkoopt. 
  2. Bedrijfskosten. Alle andere kosten.  
  • De inkoopwaarde van de omzet bestaat uit twee soorten kosten 
  1. Vaste kosten. Kosten die je maakt ook al verkoop je geen product, denk aan personeel, huur, energierekening, gebouw etc. 
  2. Variabele kosten. Kosten die je per product maakt, denk aan een doos voor het verzenden van een pakketje. 
  • Maak par 4.2 blz. 108/109 opdracht 13 & 15. 







Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3HV Pincode H2
3HV Economie. H4 produceren. 
03
Wat gaan we doen vandaag: 
  • Aan de slag met paragraaf 4.2                 (30 min) 
  • Herhalen en oefenen afschrijving           (15 min) 

Lesdoelen. Aan het einde van de les. 
  1. Je kunt uitleggen welke soorten kosten een bedrijf heeft. 
  2. Je kunt het verschil tussen vaste en variabele kosten uitleggen 
  3. Je kent verschillende soorten bedrijfskosten. 




Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 4.2 kosten (blz. 109 t/m 113) 

Wat ga je maken? 
  • blz. 110/111 opdracht 16, 17, 20 
  • Lezen blz. 112 afschrijvingskosten en restwaarde 
  • Maken blz. 113 opdracht 22 







Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 4.2 kosten (blz. 109 t/m 113) 

  • Op elk product heb je afschrijving. Een bedrag per jaar dat het product minder waard wordt. Het is verstandig om dit elk jaar opzij te zetten. 
  • Wanneer het product na een aantal jaar is afschreven en je er nog een bedrag voor terugkrijgt noemen we dit restwaarde
  • Afschrijvingskosten zijn constante kosten. 







Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen.
Pieter heeft een auto. Deze kost € 18.750,- Hij verwacht dat de auto 8 jaar meegaat. Daarna is de restwaarde €9.000,- Bereken zijn jaarlijkse afschrijving. Geef berekening

Slide 17 - Open vraag

€ 1218.75 per jaar 
Oefenen.
Chris heeft fatbike van € 1150,- Ieder jaar heeft hij €175,- afgeschreven. Inmiddels is zijn fiets verkocht voor € 100,- Bereken hoeveel jaar Chris zijn fiets heeft gehad.

Slide 18 - Open vraag

€ 1218.75 per jaar 
3HV Pincode H2
3HV Economie. H4 produceren. 
04
Wat gaan we doen vandaag: 
  • Casus. Formules bij een echt bedrijf.             (45 min) 

Lesdoelen. Aan het einde van de les. 
  1. Je kunt uitleggen wat afzet is. 
  2. Je kunt uitleggen wat omzet is. 
  3. Je kunt omzet berekenen met behulp van een verkoopprijs. 
  4. Je kunt de kostprijs en de verkoopprijs van een product berekenen. 
  5. Je weet wat variabele en constante kosten zijn. 



Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze les. Werkblad opdracht 1 & 2 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3HV Pincode H2
3HV Economie. H4 produceren. 
05
Wat gaan we doen vandaag: 
  • Casus. Formules bij een echt bedrijf.             (45 min) 

Lesdoelen. Aan het einde van de les. 
  1. Je kunt uitleggen wat winstmarge is. 
  2. Je kunt de verkoopprijs berekenen 
  3. Je weet wat BTW is 
  4. Je kunt de prijs van een product bereken inclusief BTW 
  5. Je kunt de prijs van een product berekenen exclusief BTW. 



Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze les. Werkblad opdracht 3 & 4 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Video

Deze slide heeft geen instructies

3HV Pincode H2
3HV Economie. H4 produceren. 
06
Wat gaan we doen vandaag: 
  • Casus. Formules bij een echt bedrijf.             (45 min) 

Lesdoelen. Aan het einde van de les. 
  1. Je kunt wat BTW is en rekenen met BTW percentages 
  2. Je weet wat brutowinst is. 
  3. Je weet wat nettowinst is. 
  4. Je kunt de bruto- en nettowinst berekenen. 
  5. Je begrijpt de begrippen: omzet, brutowinst, nettowinst, inkoopwaarde, bedrijfskosten, btw, kostprijs, verkoopprijs en afzet. 
  6. Je kunt rekenen met procenten. 



Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze les. Werkblad opdracht 5 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies