H3A C5§5 C6§3.

C5§5 Blz. 214
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

C5§5 Blz. 214

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je al over 'verwijswoorden'?

Slide 2 - Woordweb

Wijs je terug naar een (of meer) woorden die eerder zijn genoemd, ook wel het antecedent
Met een verwijswoord
= vaak de kern van een zinsdeel

Slide 3 - Tekstslide

Doutzen Kroes had internationaal succes en poseerde voor grote merken, maar zegt nu dat ze lang niet altijd achter die bedrijven stond.
Doutzen Kroes = de kern van een zinsdeel, het antecedent.
ze = het verwijswoord (wijst terug naar Doutzen Kroes).

Slide 4 - Tekstslide

Naar zelfstandige naamwoorden
verwijs je met
en
in het enkelvoud, mannelijk
hij, hem, zijn, wiens
deze, die
in het enkelvoud, vrouwelijk
zij, ze, haar, wier
deze, die
in het enkelvoud, onzijdig
het, zijn
dit, dat
in het meervoud
zij, ze, hen, hun, wier
deze, die
Als je verwijst, houd je rekening met het (woord)geslacht en het getal/aantal van de kern.

Slide 5 - Tekstslide

Onzijdige woorden
Het-woorden zijn onzijdig.
Ook namen van landen, provincies, steden en clubs
Verkleinwoorden 


Je verwijst met
en 
het, zijn
dit, dat

Slide 6 - Tekstslide

Vrouwelijke woorden
De-woorden zijn mannelijk óf vrouwelijk. 

Vrouwelijk zijn:
  • vrouwelijke dieren of personen 
  • de woorden op de volgende uitgangen:
-heid, -nis, - ing, -schap, -st, -te, -de, -ie, -ij, -iek, - theek, -teit, -tuur


Je verwijst met
en 
zij, ze, haar
deze, die
Leer deze uitgangen uit je hoofd!

Slide 7 - Tekstslide

Mannelijke woorden
De-woorden zijn mannelijk óf vrouwelijk.

Mannelijk zijn: 
  • mannelijke personen en dieren
  • ook woorden waarbij je niet kunt vaststellen of het mannelijk of vrouwelijk is.


Je verwijst met
en 
hij, hem, zijn
deze, die

Slide 8 - Tekstslide

Let op!
Verwijswoorden - hen/hun
Het verwijswoord hen gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz).
Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp (mv).

Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt hen vaak. Ze neemt dan iets lekkers voor hen mee en bezorgt hun een gezellige middag.


Slide 9 - Tekstslide

Let op!
Verwijswoord - wat 

Met het verwijswoord wat verwijs je naar
  • dat en datgene
  • een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), 
  • een overtreffende trap (het beste
  • een hele zin:

Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.

Slide 10 - Tekstslide

Let op!
Verwijswoord - dieren/mensen

  • Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar+voorzetsel (daarvan, waarover)
  • Naar mensen verwijs je met voorzetsel+wie (van wie, over wie):

De SRV-man bij wie ik wekelijks boodschappen doe, beschikt over een luxe wagen, waarmee hij door het dorp rijdt

Slide 11 - Tekstslide

De vereniging vraagt ........................ leden om een gift ................ gebruikt zal worden voor zieke kinderen.
zijn
haar
dat
die
hun
zij

Slide 12 - Sleepvraag

Mijn oma, ........................... ik elke dag een appje krijg, heeft een auto .......................... ze veel kilometers aflegt.
waarvan
van wie
waarmee
met wie

Slide 13 - Sleepvraag

De meeste mensen hechten aan .......... vrije weekend.
A
het
B
hun
C
zijn
D
hen

Slide 14 - Quizvraag

Even samen

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 
Grammatica ZD
§5 Verwijzen
Kies in de volgende zinnen het juiste verwijswoord (bijvoorbeeld: die, dat, deze, dit, hem, haar, het).

1. De hond is erg ondeugend. ______ heeft weer een schoen stukgebeten.
2. Mijn nieuwe fiets is geweldig. ______ heeft een felrode kleur.
3. De leraar gaf ons een opdracht. Ik vond ______ heel moeilijk.
4. Zie je die boom daar? ______ is al 100 jaar oud.
5. Maria vertelde over haar vakantie. Ik vond ______ verhaal interessant.
6. Kijk naar dit schilderij! Wat vind je  ______?

timer
1:00

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 
Grammatica ZD
§5 Verwijzen
Kies in de volgende zinnen het juiste verwijswoord (bijvoorbeeld: die, dat, deze, dit, hem, haar, het).

De hond is erg ondeugend. Hij heeft weer een schoen stukgebeten.  (Verwijst naar "de hond")
Mijn nieuwe fiets is geweldig. Hij heeft een felrode kleur.     (Verwijst naar "de fiets")
De leraar gaf ons een opdracht. Ik vond die heel moeilijk.  (Verwijst naar "de opdracht")
Zie je die boom daar? Die is al 100 jaar oud. (Verwijst naar "de boom")
Maria vertelde over haar vakantie. Ik vond haar verhaal interessant.  (Verwijst naar "Maria's vakantieverhaal")
Kijk naar dit schilderij! Wat vind je daarvan?   (Verwijst naar "dit schilderij")

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 
Grammatica ZD
§5 Verwijzen
Lees de volgende tekst en vul de juiste verwijswoorden in (bijvoorbeeld: die, dat, deze, dit, hem, haar, het, welke, wiens). Let goed op wat het antecedent is.

Tekst: Afgelopen weekend ben ik met mijn vriendengroep naar een concert geweest. ______ was van een band die we al lang wilden zien. De muziek die ______ band speelde, was geweldig en de sfeer in de zaal maakte ______ ervaring onvergetelijk. Mijn vriendin Laura had een nieuwe jas aan. ______ was heel modieus en paste goed bij haar stijl. Na het concert gingen we nog even naar een café, waar we een discussie hadden over een film ______ we vorige week hadden gezien. De hoofdrolspeler, ______ prestatie indrukwekkend was, won onlangs een belangrijke prijs.

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 
Grammatica ZD
§5 Verwijzen
Lees de volgende tekst en vul de juiste verwijswoorden in (bijvoorbeeld: die, dat, deze, dit, hem, haar, het, welke, wiens). Let goed op wat het antecedent is.

Tekst: Afgelopen weekend ben ik met mijn vriendengroep naar een concert geweest. Dat was van een band die we al lang wilden zien. De muziek die deze band speelde, was geweldig en de sfeer in de zaal maakte deze ervaring onvergetelijk. Mijn vriendin Laura had een nieuwe jas aan. Die was heel modieus en paste goed bij haar stijl. Na het concert gingen we nog even naar een café, waar we een discussie hadden over een film die we vorige week hadden gezien. De hoofdrolspeler, wiens prestatie indrukwekkend was, won onlangs een belangrijke prijs.

Slide 19 - Tekstslide

Ver
Cursus 5 Grammatica zinsdelen
Maak de opdrachten van §5 Verwijzen Opdracht 2,3,4
Klaar? Kijk na
VERVOLGENS: 
Cursus 6 Formuleren Blz. 
Neem de theorie door van C6§3 Fouten met verwijswoorden = ook toetsstof, maak opdracht 1

Slide 20 - Tekstslide