Nieuw Nederlands hoofdstuk 4 taalverzorging PV-TT

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Ik fiets met mijn vrienden op straat

1. vrienden
2. straat
3. fiets
4. ik

De persoonsvorm is altijd een .........

1. onderwerp
2. werkwoord
3. tegenstelling

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Wie gaat er met mij mee?

1. wie
2. gaat
3. mij
4. mee

Kijken naar filmpje 

uitleg persoonsvorm tegenwoordige tijd

Wat is de ik-vorm van het werkwoord
'branden'

Wat is de ik-vorm van het werkwoord
reizen?

Hoe spel je dat?
De prins (kussen) ...... de kikker

1. kusst
2. kust
3. kusd

STAM

Stam= ik-vorm (werkwoord zonder -en)

Bij jij/hij/zij komt er een 't' achter de stam.

hij brandt

zij fietst

Vul het werkwoord 'lopen' in

Janny (vinden)...... hem erg leuk

(Janny loopt hem erg leuk. Loopt- je hoort een t, dus schrijf je een t)

Ik (branden) ...... mijn vinger--> Ik loop mijn vinger..!

Hoe spel je dat?
Hij (vinden) ..... dat spel leuk

1. vind
2. vindt
3. vinden

Hoe spel je dat?
(Vinden) ....... hij dat leuk?

1. vind
2. vindt
3. vinden

Hoe spel je dat?
Lidia (verhuizen) .... naar een andere stad.

1. verhuizt
2. verhuist
3. verhuisd
4. verhuizen