Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Basisgrammatik 2
Deutsch - Basisgrammatik 2
1 / 36
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
In deze les zitten
36 slides
, met
tekstslides
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Deutsch - Basisgrammatik 2
Slide 1 - Tekstslide
Wer? Wie? Was?
Die Kasus im Deutschen + der-Gruppe und ein-Gruppe
Präpositionen mit Dativ + Präpositionen mit Akkusativ
Verben mit Dativ + Verben mit Akkusativ
Zinsontleding
Personalpronomen im 3. und 4. Fall
Steigerungsstufen und Vergleichswörter
Das Perfekt (schwache und starke Verben)
Fragewörter
Slide 2 - Tekstslide
Die Kasus
Slide 3 - Tekstslide
Die Kasus im Deutschen
1. Fall = Nominativ: het onderwerp
2. Fall = Genitiv: geeft een bezit aan
3. Fall = Dativ: het meewerkend voorwerp
4. Fall = Akkusativ: het lijdend voorwerp
Slide 4 - Tekstslide
Stappenplan
Om te bepalen welke uitgang je moet invullen, kun je het onderstaande stappenplan gebruiken:
Stap 1)
der
-Gruppe,
ein-
Gruppe of persoonlijk vnw.?
Stap 2) mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud?
Stap 3) 1e, 3e of 4e naamval?
Stap 4) uitgang invullen!
We gaan het in de volgende slides over stap 3 hebben!
Slide 5 - Tekstslide
Stap 3: 1e, 3e of 4e naamval?
Om te bepalen in welke naamval een zinsdeel staat, kun je ook gebruik maken van een stappenplan!
Slide 6 - Tekstslide
Stap 3.1 Staat er een voorzetsel in de zin?
JA
Nee
3e naamval 4e naamval Ga naar stap 3.2!
mit, nach, bei, durch, für, ohne,
seit, von, zu, aus, um, gegen, bis
außer, entgegen, entlang
gegenüber
Ich komme
mit
dem Jungen
zur Party.
der-Gruppe, mannelijk, 3e naamval
Ich komme
mit
einer
Frau
zur Party.
ein-Gruppe, vrouwelijk, 3e naamval
Ich komme
mit
dir
zur Party.
persoonlijk voornaamwoord, 3e naamval
Ich habe
für
das Mädchen
Blumen gekauft.
der-Gruppe, onzijdig, 4e naamval
Slide 7 - Tekstslide
Übung macht den Meister!
Slide 8 - Tekstslide
Stap 3.2 Staat er een werkwoord in de zin?
JA
NEE
1e naamval 3e naamval 4e naamval Ga naar stap 3.3!
bleiben, sein, danken, gefallen, fragen, es gibt,
werden gehören, glauben, bitten
gratulieren, helfen,
schmecken
Meave
ist
die Schwester
von Alex.
der-Gruppe, vrouwelijk, 1e naamval
Mein Freund
gratuliert
seinem Opa
.
ein-Gruppe, mannelijk, 3e naamval
Ich
frage
meinen Nachbarn
um Hilfe.
ein-Gruppe, mannelijk, 4e naamval
Slide 9 - Tekstslide
Übung macht den Meister!
Slide 10 - Tekstslide
Stap 3.3 Zin ontleden!
Slide 11 - Tekstslide
Beispiel (zinsontleding)
Er
schreibt
seiner Freundin
einen Brief
.
wie schrijft?
Er
1e naamval
wat schrijft
Er
?
einen Brief
4e naamval
aan wie schrijft
Er
?
seiner Freundin
3e naamval
Slide 12 - Tekstslide
Übung macht den Meister!
Slide 13 - Tekstslide
Overzicht uitgangen
der
-Gruppe
der, die, das + dies-, jed-, manch-, solch-, all-, welch-
m
v
o
mv
1e
der
die
das
die
3e
dem
der
dem
den +n
4e
den
die
das
die
Slide 14 - Tekstslide
Overzicht uitgangen
ein
-Gruppe
ein-, kein-, mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer/eure-, ihr-, Ihr-
m
v
o
mv
1e
ein
eine
ein
keine
3e
einem
einer
einem
keinen +n
4e
einen
eine
ein
keine
Slide 15 - Tekstslide
Overzicht persoonlijke voornaamwoorden
Slide 16 - Tekstslide
Steigerungsstufen und Vergleichswörter
Slide 17 - Tekstslide
Trappen van vergelijking
Waarvoor gebruik je de trappen van vergelijking?
De trappen van vergelijking worden gebruikt om twee of meer zaken met elkaar te vergelijken.
Welke soorten woorden (woordgroep) wordt daarvoor gebruikt?
Bijvoeglijke naamwoorden
de
rode
deur
de
hoge
toren
het
koude
water
Slide 18 - Tekstslide
De drie trappen
De stellende trap - der Positiv
- klein
De vergrotende trap - der Komparativ
- klein
er
De overtreffende trap - der Superlativ
-
am
klein
sten
Slide 19 - Tekstslide
De drie trappen met stam op
klinker of -d/-t
De stellende trap - der Positiv
- neu
De vergrotende trap - der Komparativ
- neu
er
De overtreffende trap - der Superlativ
-
am
neu
e
sten
Slide 20 - Tekstslide
De drie trappen met klinker
a, u of o
in de stam
De stellende trap - der Positiv
- alt
De vergrotende trap - der Komparativ
-
ä
lt
er
De overtreffende trap - der Superlativ
-
am
ä
lt
e
sten
Slide 21 - Tekstslide
Übung macht den Meister!
Slide 22 - Tekstslide
Vergleichswörter
Als je personen, dieren of dingen met elkaar wilt vergelijken:
Gelijk aan elkaar (in het NL met 'als'):
- Er ist (genau) so groß
wie
sie. oder Sie sind
gleich
groß.
Niet gelijk aan elkaar (in het NL met 'dan'):
- Er ist größer
als
sie.
De overtreffende trap
- Er ist
am
größten.
Slide 23 - Tekstslide
Übung macht den Meister!
Slide 24 - Tekstslide
Das Perfekt
Slide 25 - Tekstslide
De voltooid tegenwoordige tijd
vorm van
haben
of
sein
+
voltooid deelwoord
bijv. Ich
habe
in Berlin
gewohnt
.
Let op het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden!
Slide 26 - Tekstslide
Zwakke werkwoorden
Als de
stamklinker
in de verleden tijd
NIET
van klank verandert!
bijv. hij maakt - hij maakte er macht - er machte
Het
voltooid deelwoord
eindigt op
-t of -et:
Hoofdregel =
ge + stam + t
Met stam op
-d of -t
=
ge + stam + et
Eindigend op
-ieren
=
stam + t
Bijvoorbeeld:
machen = ge + stam + t = gemacht
Bijvoorbeeld:
arbeiten = ge + stam + et = gearbeitet
Bijvoorbeeld:
studieren = stam + t = studiert
Slide 27 - Tekstslide
Übung macht den Meister!
Slide 28 - Tekstslide
Sterke werkwoorden
Als de
stamklinker
in de verleden tijd
WEL
van klank verandert!
bijv. ik loop - ik liep ich laufe - ich lief
Het
voltooid deelwoord
eindigt op
-en
:
bijv. werkwoorden met a/ä en e/i-Wechsel =
ge + ..... + en
Bijvoorbeeld:
Dit is een kwestie van leren!
laufen = gelaufen
schlafen = geschlafen
In het NL sterk? Dan in het D ook sterk!
Slide 29 - Tekstslide
Übung macht den Meister!
Slide 30 - Tekstslide
haben oder sein?
Veel zwakke en ook sterke werkwoorden hebben
haben
als hulpwerkwoord, bijvoorbeeld: Ich
habe
in Berlin gewohnt.
Werkwoorden die een beweging uitdrukken, hebben
sein
als hulpwerkwoord, bijvoorbeeld: Ich
bin
nach Hause gelaufen.
Slide 31 - Tekstslide
Übung macht den Meister!
Slide 32 - Tekstslide
Fragewörter
Slide 33 - Tekstslide
Fragewörter 1
NL
D
Voorbeeld
wie
wer
Wer ist das?
wat
was
Was machst du?
waar
wo
Wo wohnst du?
hoe
wie
Wie alt bist du?
wanneer
wann
Wann hast du Geburtstag?
welke
welch-
Welcher Film ist das?
Slide 34 - Tekstslide
Fragewörter 2
NL
D
Voorbeeld
waarom
wieso/weshalb/warum
Wieso kommt er nicht?
waarheen
wohin
Wohin fährst du?
waarvandaan
woher
Woher kommst du?
waarvoor
wofür
Wofür ist dieser Schlüssel?
waarover
worüber
Worüber geht dieses Buch?
waarmee
womit
Womit kann ich dir helfen?
Slide 35 - Tekstslide
Übung macht den Meister!
Slide 36 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Naamvallen herhaling 4 havo
Augustus 2022
- Les met
29 slides
Other languages
Secondary Education
V2 A2C
Maart 2021
- Les met
11 slides
Deutsch
Secondary Education
K5 - Grammatik C
Januari 2024
- Les met
14 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
K4 - Grammatik A + B
Februari 2024
- Les met
18 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
V2 K3 Heute
Januari 2021
- Les met
14 slides
Deutsch
Secondary Education
K4 - Grammatik A + C
September 2023
- Les met
22 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
A3: W.21: bijvoeglijk naamwoord null-gruppe
Juni 2021
- Les met
23 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Les 3 "Grammatik: Die Fälle I"
20 dagen geleden
- Les met
19 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4