2havo werkwoorden

Pouvoir
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Pouvoir

Slide 1 - Tekstslide

POUVOIR
et
VOULOIR

Slide 2 - Tekstslide

Verdeel de vervoegingen
Vouloir
Pouvoir
Nous voulons
We kunnen
Je peux
Tu veux
Hij mag
U wilt

Slide 3 - Sleepvraag

hebben
maken
willen
gaan
kunnen
nemen
zijn
nemen
vouloir
aller
avoir
être
pouvoir
faire

Slide 4 - Sleepvraag

nous ___ (pouvoir)
A
voulons
B
voulez
C
pouvons
D
pouvez

Slide 5 - Quizvraag

zij kunnen (pouvoir)
A
elles pouvent
B
elles ont pu
C
elles pouvaient
D
elles peuvent

Slide 6 - Quizvraag

elles ___ (pouvoir)
A
peux
B
peut
C
pouvez
D
peuvent

Slide 7 - Quizvraag

ils ___ (pouvoir)
A
peux
B
peut
C
pouvez
D
peuvent

Slide 8 - Quizvraag

avoir
être
faire
aller
pouvoir
vouloir
venir
prendre
voir
willen
kunnen
komen
zijn
gaan
nemen
mogen
maken
zien
hebben
doen

Slide 9 - Sleepvraag

Wat is de juiste vertaling van de werkwoorden?
être
avoir
aller
sortir
partir
pouvoir
faire
zijn
hebben
gaan
uitgaan
vertrekken
kunnen / mogen
doen / maken

Slide 10 - Sleepvraag

vous ___ (pouvoir)
A
pouvons
B
peuvent
C
pouvez
D
peux

Slide 11 - Quizvraag

zij kan (pouvoir)
A
elles pouvent
B
elles ont pu
C
elles pouvaient
D
elle peut

Slide 12 - Quizvraag

je (pouvoir)
A
peut
B
peux
C
peuvent
D
pouvez

Slide 13 - Quizvraag

Zij zijn
Ik ben 
Wij zijn
Jullie zijn
Zij is 
Elle est
Nous sommes
Je suis
Vous êtes
Elles sont

Slide 14 - Sleepvraag

   pouvoir (kunnen)
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
                       peux
                   pouvez
                        peut
                       peux
                 peuvent
                pouvons

Slide 15 - Sleepvraag

Slide 16 - Video

j'ai .............(vouloir)
A
voulu
B
vouloir
C
veux
D
voulur

Slide 17 - Quizvraag

tu (vouloir)
A
veut
B
veulent
C
veux
D
voulons

Slide 18 - Quizvraag

vous (vouloir)
A
veux
B
voulons
C
veut
D
voulez

Slide 19 - Quizvraag

il ( vouloir )
A
veut
B
veux
C
voulez
D
voulons

Slide 20 - Quizvraag

On ( vouloir )
A
voulons
B
veut
C
veulent
D
veux

Slide 21 - Quizvraag

(vouloir) Je .............
A
veux
B
peux
C
veut
D
peut

Slide 22 - Quizvraag

Hij wil (vouloir)
A
il peut
B
il veut
C
elle veut
D
il voulez

Slide 23 - Quizvraag

Vouloir betekent....
A
kunnen
B
mogen
C
willen
D
doen

Slide 24 - Quizvraag

faire in de présent / tegenwoordige tijd:

je ____ (faire)
A
faire
B
fais
C
fait
D
faise

Slide 25 - Quizvraag

faire in de présent / tegenwoordige tijd:

nous ____ (faire)
A
fairons
B
fons
C
faisons
D
faites

Slide 26 - Quizvraag

nous ____ (faire)
A
fairons
B
fons
C
faisons
D
faites

Slide 27 - Quizvraag

faire in de présent / tegenwoordige tijd:
Vous ( faire) ...... de bruit.
A
fais
B
faites
C
faisons
D
font

Slide 28 - Quizvraag

J'ai fairé
A
Goed
B
Fout

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Video