K3 homoniemen homofonen

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

homoniemen en homofonen
Woordenschat

Slide 2 - Tekstslide

Doel

  • Ik weet wat een homoniem is.
  • Ik kan homoniemen aanwijzen in een zin.
  • Ik weet wat een homofoon is.
  • Ik kan homofonen aanwijzen in een zin.

Slide 3 - Tekstslide

Kijk eens naar de volgende zinnen:

1. Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken.

2. Mijn kleine zusje heeft voor het eerst geld op de bank gezet.


Wat valt je op aan deze twee zinnen?

Slide 4 - Tekstslide


1. Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken

2. Mijn kleine zusje heeft voor het eerst geld op de bank gezet.


bank --> hetzelfde woord, maar twee betekenissen

Dit noem je homoniemen

Slide 5 - Tekstslide

Homoniemen

De woorden zijn qua vorm en klank hetzelfde, maar hebben een andere betekenis.


bal -> feest, rond voorwerp
blik -> dun metaal, oogopslag
was -> wasgoed, vetachtige stof

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

homoniemen
muis - muis
slot - slot
pad - pad

Slide 8 - Tekstslide

Homoniemen
Zijn woorden die er hetzelfde uitzien en hetzelfde klinken, maar een verschillende betekenis hebben. Bijvoorbeeld bank (om op te zitten) en bank (als geldinstelling). 

Slide 9 - Tekstslide

Homofoon -> denk aan 'phone'
Soms klinken twee woorden hetzelfde, maar schrijf je ze anders.

Mijn tante lacht altijd heel hard.
Mijn hart klopt heel snel.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

krab                                                       krap
                                 homofonen

Slide 12 - Tekstslide