- Ik kan de betekenis van homoniemen afleiden uit de tekst.
- Ik kan de betekenis van uitdrukkingen opzoeken in het woordenboek
- Ik ken de betekenis van alle woorden en uitdrukkingen uit deze paragraaf
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3
In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Goedemorgen klas 2C
Vandaag...
- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 3A
Vandaag...
- theorie Woordenschat H4
Huiswerk
Maken H4: Woordenschat
Leerdoelen:
- Ik kan de betekenis van homoniemen afleiden uit de tekst.
- Ik kan de betekenis van uitdrukkingen opzoeken in het woordenboek
- Ik ken de betekenis van alle woorden en uitdrukkingen uit deze paragraaf
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Homoniemen
Woordenschat
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Doel
Ik weet wat een homoniem is
Ik kan homoniemen aanwijzen in de zin
Slide 6 - Tekstslide
Kijk eens naar de volgende zinnen:
1. Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken.
2. Mijn kleine zusje heeft voor het eerst geld op de bank gezet.
Wat valt je op aan deze twee zinnen?
Slide 7 - Tekstslide
1. Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken
2. Mijn kleine zusje heeft voor het eerst geld op de bank gezet.
bank --> hetzelfde woord, maar twee betekenissen
Dit noem je homoniemen
Slide 8 - Tekstslide
Homoniemen
De woorden zijn qua vorm en klank hetzelfde, maar hebben een andere betekenis.
bal -> feest, rond voorwerp blik -> dun metaal, oogopslag was -> wasgoed, vetachtige stof
Slide 9 - Tekstslide
Even testen
Wat betekent het woord tussen haakjes in het zinsverband?
Slide 10 - Tekstslide
De [aanslag] kun je makkelijk verwijderen.
A
misdadige aanval
B
laagje afgezet vuil
C
ernstige benadeling
Slide 11 - Quizvraag
U kunt het beste de [ring] nemen om er te komen.
A
cirkelvormig voorwerp
B
strijdperk
C
kring
D
rondweg
Slide 12 - Quizvraag
Wat een [spook]!
A
geest
B
waanvoorstelling
C
magere onuitstaanbare vrouw
Slide 13 - Quizvraag
Appels met [stekken] laat ik liggen.
A
loot
B
rotte plek
C
vaste aasplek
Slide 14 - Quizvraag
De oude man begint te [malen].
A
fijnmaken
B
draaien(van een molen)
C
piekeren
D
in de war zijn
Slide 15 - Quizvraag
De wet maakt het mogelijk criminelen te [plukken].
A
van takken losmaken
B
ontdoen van veren
C
geld afpakken
D
trekken, peuteren
Slide 16 - Quizvraag
Carla wil [zich aansluiten] bij de tennisclub.
A
telefonisch verbinden
B
het met iets eens zijn
C
lid worden
Slide 17 - Quizvraag
Het lijkt mij een nogal [sterk] verhaal.
A
stevig gemaakt
B
veel van een bepaalde stof bevattend
C
vol spierkracht
D
overdreven
Slide 18 - Quizvraag
Wat is in je eigen woorden een homoniem?
Slide 19 - Open vraag
Wat vind je nog lastig?
Slide 20 - Open vraag
Homoniemen
Zijn woorden die er hetzelfde uitzien en hetzelfde klinken, maar een verschillende betekenis hebben. Bijvoorbeeld bank (om op te zitten) en bank (als geldinstelling).
Slide 21 - Tekstslide
Homofoon
Soms klinken twee woorden hetzelfde, maar schrijf je ze anders.
Mijn tante lacht altijd heel hard.
Mijn hart klopt heel snel.
Slide 22 - Tekstslide
Ze leiden ons de weg naar het hotel.
Wij lijden veel pijn na onze valpartij.
A
homoniem
B
homofoon
C
synoniem
D
antoniem
Slide 23 - Quizvraag
Welk woord is een homofoon woord?
A
rouw en rauw
B
Knop (op je toetsenbord)
Knop (aan een boom)
C
Doelman en keeper
Slide 24 - Quizvraag
Welk woord is geen homofoon?
A
bestelt
B
gespeld
C
word
D
bindt
Slide 25 - Quizvraag
Onze bok is gisteren papa geworden van 3 kleine geitjes.
Bij de turnles moest ik met de trampoline over de bok springen.