Les 5 [kruisingen]

Bijlesklas toevoegen aan eindexamensite

  1. Kopieer de link hieronder
  2. Log daarna via inloggen school via entree


    https://eindexamensite.nl/join_class?group_code=ZVNYM
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Bijlesklas toevoegen aan eindexamensite

  1. Kopieer de link hieronder
  2. Log daarna via inloggen school via entree


    https://eindexamensite.nl/join_class?group_code=ZVNYM

Slide 1 - Tekstslide

Planning
1a) Uitleg monohybride kruisingen (+ intermediair & bloedgroepen)
1b) Zelfstandig bezig met oefenen via eindexamensite

2a) Uitleg 3.9
2b) Zelfstandig bezig met oefenen via eindexamensite

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Genotype
Homozygoot = de twee allelen zijn gelijk aan elkaar
Heterozygoot = de twee allelen zijn verschillend van elkaar

Wat zijn de genotypes van de man, vrouw en het kind?

Slide 4 - Tekstslide

Dominant/recessief
Dominant = allel dat altijd tot uiting komt
Recessief = allel dat niet altijd tot uiting komt

Welk allel is hier dominant en welke is recessief? Hoe zie je dat?

Slide 5 - Tekstslide

Genotype & fenotype noteren
BB = homozygoot dominant
Bb = heterozygoot
bb = homozygoot recessief

Slide 6 - Tekstslide

Ik kruis een vrouw met blauwe ogen met een man met bruine ogen (heterozygote). Welke oogkleur krijgen de kinderen?
A
Alleen bruin
B
Alleen blauw
C
Bruin of blauw
D
Dat is niet te bepalen

Slide 7 - Quizvraag

Extra informatie
- Als we het over de generatie van de ouders hebben, dan praten we over P
- Als we het over de eerste generatie kinderen hebben, dan praten we over F1
- Als we het over de tweede generatie kinderen hebben, dan praten we over F2

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Dat kan sneller
Vader heeft bruine ogen met een genotype bruin/blauw. Moeder heeft blauwe ogen met een genotype….
Vul de tabel in.


Welk percentage van de kinderen krijgt blauwe ogen? Welk percentage krijgt bruine?

Slide 10 - Tekstslide

Ik kruis een homozygote blonde cavia met een homozygote (dominant) bruine cavia. Vervolgens wordt de F1 nog een keer met elkaar gekruist. Noteer de percentages van de genotypen en fenotypen van de F2.

Slide 11 - Open vraag

PKU is een erfelijke stofwisselingsziekte. Dit wordt onderzocht met bloed uit een hielprik bij pasgeboren baby's. Wanneer het kind PKU heeft zal het kind een speciaal dieet moeten volgen.

Twee ouders die beide gezond zijn hebben al een kindje met PKU. Hoe groot is de kans dat hun tweede kind ook PKU heeft?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 12 - Quizvraag

Je hebt 2 katten, een zwart mannetje en een wit vrouwtje (homozygote). Deze katten krijgen allemaal witte jongen.
a. Zijn deze jonge katjes homozygoot of heterozygoot?
b. Hoe weet je dat?
c. En hoe zit het met de vader en moeder?

Schrijf je kruisingstabel op in je schrift.

Slide 13 - Open vraag

Iemand, die in staat is zijn tong op te rollen is in het bezit van het allel R. Een persoon die zijn tong niet kan oprollen (rr) heeft twee zusters, die dit wel kunnen. Zijn beide ouders kunnen dit ook.

Welke genotypen van de ouders en de zusters zijn dan mogelijk?
A
Ouders RR en Rr, zusters RR en/of Rr
B
Ouders Rr en Rr, zusters alleen RR
C
Ouders RR en Rr, zusters alleen Rr
D
Ouders Rr en Rr, zusters RR en/of Rr

Slide 14 - Quizvraag

Een paardenfokker wil weten of een zwarte hengst homozygoot of heterozygoot is voor vachtkleur. Met wat voor merries moet hij deze hengst kruisen om hier achter te komen? Zwart is dominant, wit (schimmel) is recessief.
A
Homozygoot dominant
B
Homozygoot recessief
C
Heterozygoot

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Bij fruitvliegjes komen vliegen voor met normale vleugels en met korte vleugels.
Een vlieg met normale vleugels wordt gekruist met een vlieg met korte vleugels. Alle 80 nakomelingen hebben normale vleugels. Deze worden onderling opnieuw gekruist.

Hoeveel procent van deze nakomelingen is heterozygoot?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 17 - Quizvraag

Intermediair
Bij intermediair is er sprake van geen recessief of dominant allel. De allelen zijn even dominant/recessief ten opzichte van elkaar en komen dus beiden tot uiting

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Noteer hier je antwoorden van de vorige slide.

Slide 20 - Open vraag

Bloedgroepen
Je bloedgroep wordt bepaald door één gen

Je hebt allelen I(A), I(B) en i

Er is hier sprake van co-dominantie

Slide 21 - Tekstslide

De kinderen van een man met bloedgroep A en een vrouw met bloedgroep AB kunnen de
volgende bloedgroepen hebben:
A
Alleen A
B
Alleen AB
C
Alleen A, B en AB
D
Zowel A, B, AB als O

Slide 22 - Quizvraag

Als een man met bloedgroep A en een vrouw met bloedgroep B een kind hebben met
bloedgroep O, hoe groot is dan de kans dat een tweede kind eveneens bloedgroep O zal
hebben?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 23 - Quizvraag

Twee grootmoeders behoren elk tot bloedgroep O en de beide grootvaders behoren elk tot
bloedgroep AB.
Hoe groot is de kans dat hun kleinkind bloedgroep B zal hebben? (I-vraag)
A
1/16
B
3/16
C
4/16
D
5/16

Slide 24 - Quizvraag

Planning
1a) Uitleg monohybride kruisingen (+ intermediair & bloedgroepen)
1b) Zelfstandig bezig met oefenen via eindexamensite


2a) Uitleg 3.9
2b) Zelfstandig bezig met oefenen via eindexamensite

Slide 25 - Tekstslide

Doelen
  • Je kunt met behulp van basenparing vanuit een gegeven nucleotide-volgorde van de coderende streng, de matrijsstreng of mRNA de nucleotidevolgorde van de andere twee bepalen.
  • Je kunt met behulp van een nucleotidevolgorde in mRNA bepalen in welke volgorde aminozuren in een eiwit gekoppeld worden door het ribosoom (en andersom).

Let op start/stop codons!

Slide 26 - Tekstslide

Gegevens

DNA: vier soorten nucleotiden: A, T, C, G       
RNA: vier soorten nucleotiden: A, U, C, G

Matrijsstreng DNA = streng die wordt afgelezen tot RNA
Coderende streng DNA = streng die niet wordt afgelezen tot RNA. Hierdoor is de coderende streng praktisch hetzelfde als het DNA, met uitzondering van alle T's die in het RNA U's zijn.

mRNA wordt per drie tal nucleotiden (codon) afgelezen waarbij daar een aminozuur aan gekoppeld kan worden (zie 71G)

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Transcriptie en Translatie
Welke aminozuren geeft de volgende coderende streng DNA?

TAC ACT CCT AAA TCG GGC TAA

Slide 30 - Tekstslide

Je hebt in de vorige opdracht de code van het eiwit ontcijferd. Het eiwit bestaat uit 5 aminozuren. De code heeft 7 tripletten.

Hoe is dit te verklaren?

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Link