Je kunt beschrijven hoe je een neutraal voorwerp van perspex of pvc elektrisch kunt laden.
Je kunt uitleggen hoe positieve lading en negatieve lading van elkaar zijn te onderscheiden.
Je kunt uitleggen welke rol elektronen spelen bij het laden en ontladen van een voorwerp.
Je kunt twee manieren beschrijven waarop een geladen voorwerp kan worden ontladen.
Je kunt toelichten welke spanningsbronnen in het dagelijks leven worden gebruikt.
Slide 5 - Tekstslide
Soms kan je ergens een schok van krijgen. Hoe ontstaat deze schok?
Slide 6 - Open vraag
Lading
Dit komt omdat je statisch bent geworden, je bent elektrisch geladen!
Hetzelfde gebeurt als je over een ballon wrijft en het boven je
hoofd houdt. De ballon is statisch en trekt je haar aan.
Slide 7 - Tekstslide
Statisch
Statische voorwerpen kunnen dus andere voorwerpen aantrekken, en er kunnen soms vonken overspringen.
Hoe meer waterdamp er in de lucht zit, hoe
sneller een voorwerp de elektrische lading
verliest. Een droge lucht is dus ideaal voor
statische voorwerpen.
Slide 8 - Tekstslide
2 ladingen
Wanneer een voorwerp geladen is, kan het 1 van de volgende 2 ladingen hebben:
Positieve lading
Negatieve lading
Deze soorten ladingen kunnen elkaar afstoten of aantrekken, zoals in het plaatje hieronder.
Slide 9 - Tekstslide
Hoe ontstaan de 2 ladingen?
Als je met een zijden doek over een PVC-buis wrijft, krijg je lading. Bij deze actie gaan de elektronen van het ene voorwerp, overspringen naar het andere voorwerp. Hierdoor wordt 1 voorwerp + geladen en 1 voorwerp - geladen.
Een niet-geladen voorwerp is
altijd neutraal.
Slide 10 - Tekstslide
Spanning
Elektronen zijn altijd negatief geladen, zij willen altijd naar een plek bewegen waar heel veel positieve lading is.
Wanneer elektronen zich verplaatsen van - naar +, ontstaat er spanning. Terwijl de elektronen zich verplaatsen is er sprake van stroom.
Slide 11 - Tekstslide
Plus: Elementaire lading
Neem 5 minuten om de plusstof van 5.1 door te lezen. Deze is ook nodig voor de toets!!
timer
5:00
Slide 12 - Tekstslide
VWO: Lading
Hoe wordt de statische lading van een voorwerp gemeten?
Lading is een grootheid en heeft de afkorting Q. De eenheid van lading wordt gemeten in Coulomb (C).
Slide 13 - Tekstslide
Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je kunt beschrijven hoe je een neutraal voorwerp van perspex of pvc elektrisch kunt laden.
Je kunt uitleggen welke rol elektronen spelen bij het laden en ontladen van een voorwerp.
Je kunt toelichten welke spanningsbronnen in het dagelijks leven worden gebruikt.
Je kunt twee manieren beschrijven waarop een geladen voorwerp kan worden ontladen.
Je kunt uitleggen hoe positieve lading en negatieve lading van elkaar zijn te onderscheiden.
Slide 14 - Sleepvraag
Leerdoelen 5.2
Wat behandelen we vandaag?
Je kunt uitleggen hoe je de weerstand van een draad of een andere component bepaalt.
Je kunt berekeningen maken met het verband tussen weerstand, spanning en stroomsterkte.
Je kunt het verschil uitleggen tussen een ohmse weerstand en een niet-ohmse weerstand.
Je kunt beschrijven hoe de weerstand van een NTC of LDR afhangt van andere grootheden.
Je kunt uitleggen hoe je op een regelbare weerstand de gewenste weerstand kunt instellen.
Slide 15 - Tekstslide
Weerstand
Sommige apparaten laten makkelijker stroom door dan anderen. Een wasmachine verbruikt meer stroom dan een lamp en daar moet dus ook meer stroom door kunnen.
De hoeveelheid stroom dat door een apparaat gaat is afhankelijk van de weerstand van dat apparaat.
Slide 16 - Tekstslide
Weerstand berekenen
Je kan van een apparaat berekenen hoe groot de weerstand is. De weerstand (R) heeft de eenheid Ohm (Ω).
R = U/I
• R de weerstand in ohm (Ω)
• U de spanning in volt (V)
• I de stroomsterkte in ampère (A)
Slide 17 - Tekstslide
Op de verpakking van een ledlampje staat: 12 V/100 mA. Bereken hoe groot de weerstand van het lampje is als het op de juiste spanning brandt. R = U / I
Slide 18 - Open vraag
Wet van Ohm
Soms zijn spanning (U) en stroomsterkte (I) recht evenredig met elkaar.
Als de spanning 2× zo groot wordt, wordt de stroomsterkte ook 2× zo groot.
Als de spanning 3× zo groot wordt, wordt de stroomsterkte ook 3× zo groot.
Enzovoort.
Wanneer dit zo is, noem je dit de Wet van Ohm.
Uit deze wet blijkt dan dat de weerstand constant is.
Slide 19 - Tekstslide
(I,U)-diagram
Als je de spanning en stroomsterkte op verschillende punten weet van een apparaat of draad, dan kan je een (I,U)-diagram tekenen.
Op het diagram hiernaast loopt de lijn recht evenredig,
hier is dus sprake van de Wet van Ohm.
Slide 20 - Tekstslide
Wanneer geldt de Wet van Ohm niet?
Als er veel stroom is, kunnen draden opwarmen. Door de
warmte verliezen ze energie. Hierdoor zijn U en I niet
recht evenredig. Zoals in het diagram hier rechts.
Temperatuurverschil heeft dus te maken met de grootte
van U en I.
Slide 21 - Tekstslide
NTC en LDR
Dit zijn 2 onderdelen in een schakeling die de weerstand kunnen verhogen of verlagen.
NTC (negatieve temperatuurcoëfficiënt): Stijgt de temperatuur van een NTC dan daalt de weerstand, er kan dan makkelijker stroom door.
LDR (light dependent resistor): hoe meer licht er op een LDR valt hoe lager de weerstand wordt.
Slide 22 - Tekstslide
Variabele weerstand
Een variabele weerstand is een weerstand met een schuif, zodat je zelf de weerstand kan bepalen.
Slide 23 - Tekstslide
Plus: Soortelijke weerstand
Neem 5 minuten de tijd om de plusstof van 5.2 door te lezen. Deze komt ook op de toets!
timer
5:00
Slide 24 - Tekstslide
Oefeningen
Wie?
Zelfstandig of duo's in rust.
Wat?
Hoe?
Uit het boek.
Hulp?
Docent
Tijd?
Tot 5 minuten voor eindtijd.
Uitkomst?
Je beheerst de gestelde leerdoelen.
Hoofdstuk 5 paragraaf 1: 1 t/m 8
Hoofdstuk 5 Paragraaf 2:
1 t/m 8
Slide 25 - Tekstslide
Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je kunt uitleggen hoe je de weerstand van een draad of een andere component bepaalt.
Je kunt het verschil uitleggen tussen een ohmse weerstand en een niet-ohmse weerstand.
Je kunt uitleggen hoe je op een regelbare weerstand de gewenste weerstand kunt instellen.
Je kunt beschrijven hoe de weerstand van een NTC of LDR afhangt van andere grootheden.
Je kunt berekeningen maken met het verband tussen weerstand, spanning en stroomsterkte.