Europa + Vragers & Aanbieders

Europa + Vragers & Aanbieders
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Europa + Vragers & Aanbieders

Slide 1 - Tekstslide

De formule van prijselasticiteit
A
prijs / vraag
B
% verandering van de prijs / % verandering van de vraag
C
vraag / prijs
D
% verandering van de vraag / % verandering van de prijs

Slide 2 - Quizvraag


Gegeven dat Qv = -30p + 300. De prijs stijgt van € 4 naar € 5. De prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid is:
A
-30
B
-1,5
C
-1
D
-0,67

Slide 3 - Quizvraag

De uitkomst (Ev = -0,67) betekent dat de prijselasticiteit van de vraag .... is
A
inelastisch
B
elastisch
C
volkomen inelastisch
D
volkomen elastisch

Slide 4 - Quizvraag

Een product met een prijselasticiteit van -5 is...
A
inelastisch
B
elastisch
C
volkomen inelastisch
D
volkomen elastisch

Slide 5 - Quizvraag

Een product met een prijselasticiteit van -5 betekent dat:
A
De % verandering van de vraag groter is dan de % verandering van de prijs
B
De % verandering van de vraag kleiner is dan de % verandering van de prijs

Slide 6 - Quizvraag

De prijselasticiteit van de vraag naar telefoonopladers bedraagt -2.

I. Als de prijs stijgt, daalt de gevraagde hoeveelheid naar telefoonopladers relatief minder.
II. Als de prijs daalt, daalt de omzet van telefoonopladers.

A
Beide zijn goed
B
1 is goed, 2 is fout
C
1 is fout, 2 is goed
D
Beide zijn fout

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn externe effecten?
A
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden en die niet bij de prijs zijn inbegrepen.
B
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waarvoor niet hoeft te worden betaald.
C
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden en buiten plaatsvinden.
D
Gevolgen die bij de productie of consumptie plaatsvinden waar je niets aan kan doen.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een negatief extern effect van roken?
A
Dat je zelf een verminderde conditie hebt
B
Dat de maatschappij mee moet betalen aan hogere zorgkosten
C
Zowel antwoord A als B

Slide 9 - Quizvraag

Bij het restaureren van een monumentaal gebouw treden ook positieve externe effecten op. Een voorbeeld van zo'n positief extern effect is...
A
meer werk voor de betrokken vaklieden
B
mooier uitzicht voor de omwonenden
C
het gebouw zal langer meegaan
D
lagere onderhoudskosten voor de gemeente

Slide 10 - Quizvraag

TO = 15q
TK = 7q + 400.000

Bereken de break-evenomzet
A
50.000
B
400.000
C
750.000
D
1.000.000

Slide 11 - Quizvraag

TO = 15q
TK = 7q + 400.000

Bereken de winst/het verlies bij een afzet van 150.000.
A
2.250.000 winst
B
1.450.000 verlies
C
800.000 verlies
D
800.000 winst

Slide 12 - Quizvraag

TO = 560q
TK = 30q + 340

MO =
A
340
B
30q
C
560

Slide 13 - Quizvraag

TO = 560q
TK = 30q + 340

MK =
A
30
B
30q
C
340

Slide 14 - Quizvraag

Een verzekeraar baseert de premie op het gemiddelde risico van verzekerden. Er zijn mensen met een veel lager risico. Zij willen geen hoge premie betalen en besluiten zich om niet meer te verzekeren. Dit heet….
A
Averechtse selectie
B
Moral hazard/moreel wangedrag

Slide 15 - Quizvraag

Als de wisselkoers van de euro daalt, dan (1) de internationale concurrentiepositie en (2) de export van de eurolanden.
A
1- verslechtert 2- stijgt
B
1- verbetert 2- stijgt
C
1- verbetert 2- daalt
D
1- verslechtert 2- daalt

Slide 16 - Quizvraag

Als de wisselkoers v.d. euro verandert van € 1 = $ 1,20 naar € 1 = $ 1,10 dan is de wisselkoers van de euro
A
Gestegen: NL product goedkoper voor de USA
B
Gestegen: NL product duurder voor de USA
C
Gedaald: NL product goedkoper voor de USA
D
Gedaald: NL product duurder voor de USA

Slide 17 - Quizvraag

Twee stellingen over de internationale concurrentiepositie van een land
I: de internationale concurrentiepositie verbetert als de arbeidsproductiviteit toeneemt.
II: de internationale concurrentiepositie verbetert als de infrastructuur van het land verbetert.
A
Stelling I is juist en stelling II onjuist
B
Stelling I is onjuist en stelling II is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Wat houdt protectionisme in?
A
Stimuleren van handel met andere landen
B
Het vasthouden van eigen bedrijven
C
Beschermen van de eigen handelsmarkt
D
Beleid om grote bedrijven het land in te halen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is geen protectionistische maatregel?
A
Importheffingen
B
Importquotum
C
Importvoorschriften
D
Importsubsidies

Slide 20 - Quizvraag

De ECB streeft naar een inflatie van ongeveer 2%. Wat zal de ECB doen wanneer de inflatie te hoog wordt?
A
Rente verlagen
B
Rente verhogen
C
Wachten tot dat het vanzelf weer beter gaat
D
Minder geld in omloop brengen

Slide 21 - Quizvraag

Wat kan de overheid doen om een stijgende conjunctuur af te remmen?
A
Meer overheidsbestedingen
B
Belastingtarieven verlagen
C
Verhogen inkomstenbelasting
D
Verlagen rente

Slide 22 - Quizvraag

Twee beweringen over de conjunctuur.
I. Bij onderbesteding is er meer inflatie.
II. Bij overbesteding is er veel werkloosheid.
Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 23 - Quizvraag

Hebben werkloosheidsuitkeringen een dempende invloed op een neergaande conjunctuur?
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quizvraag