11.4 Je lijkt op

11.4 Je lijkt op...
11.4 Je lijkt op... 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

11.4 Je lijkt op...
11.4 Je lijkt op... 

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling
In het kort kijken we terug naar hoofdstuk: 

11.1 Man en vrouw
11.2 Bevruchting
11.3 Zwangerschap

Slide 2 - Tekstslide

Vanaf welk moment zijn meisjes en jongens vruchtbaar?
A
Meisjes ongeveer vanaf eerste menstruatie. Jongens hun hele leven.
B
Meisjes en jongens hun hele leven.
C
Meisjes ongeveer vanaf eerste menstruatie. Jongens vanaf hun eerste zaadlozing.
D
Jongens vanaf hun eerste zaadlozing. Meisjes hun hele leven.

Slide 3 - Quizvraag

Tot wanneer zijn meisjes en jongens vruchtbaar?
A
Beide tot ongeveer 50, de overgang.
B
Dat ligt eraan hoeveel zaadlozingen een man heeft. Vrouwen tot de overgang.
C
Vrouwen en mannen tot ze dood gaan.
D
Vrouwen tot de overgang en mannen tot ze dood gaan.

Slide 4 - Quizvraag

Wat gebeurt er met een eicel als deze niet bevrucht wordt?
A
Die verlaat het lichaam via de menstruatie. Dat is het rode wat je ziet.
B
Die blijft in leven tot de volgende eicel gaat rijpen
C
Die verandert in het gele lichaam
D
Die sterft af en wordt opgenomen door het lichaam van de vrouw

Slide 5 - Quizvraag

De hoeveelheden zuurstof, koolstofdioxide en glucose in het bloed van een navelstrengader worden vergeleken met die in een navelstrengslagader.

Welke van de volgende stoffen komt of welke komen in het bloed van een
navelstrengslagader in hogere concentratie voor dan in het bloed van een navelstrengader?

A
Alleen zuurstof
B
Alleen koolstofdioxide
C
Zuurstof en glucose
D
Koolstofdioxide en glucose

Slide 6 - Quizvraag



11.4 Je lijkt op... (les 1)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Leerdoelen
- Je kunt uitleggen dat chromosomen jouw erfelijke eigenschappen bepalen.
- Je kunt uitleggen hoe mensen eigenschappen doorgeven via chromosomen.
- Je kunt uitleggen dat bepaalde chromosomen het geslacht van een mens bepalen.

Slide 9 - Tekstslide

Chromosomen
Chromosomen: draden in de kern van elke cel.

Bevatten alle erfelijke informatie en de bouwbeschrijving voor jouw lichaam. 



Slide 10 - Tekstslide

Waar zit jouw bouwbeschrijving
Alle chromosomen netjes gerangschikt per paar.

Slide 11 - Tekstslide

Hoe zitten de eigenschappen op de chromosomen?
- Chromosomen bestaan uit DNA en eiwitten
- Een stukje op het DNA met informatie voor een eigenschap noemen we het gen. 
- De varianten waarin een gen voorkomt noemen we: allel 


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Een allel is hetzelfde als een gen.
A
Ja, ze hebben beiden altijd dezelfde info.
B
Ja, ze liggen allebei op dezelfde plek en zijn dus gelijk.
C
Nee, ze liggen wel op dezelfde plek maar een gen is specifieker.
D
Nee, ze liggen wel op dezelfde plek maar een allel is specifieker.

Slide 14 - Quizvraag

Genotype en fenotype
Genotype = de informatie op een gen
Fenotype = dat wat je ziet van een eigenschap


Slide 15 - Tekstslide

Waardoor lijk je op je ouders?

In voortplantingscellen  (eicellen en zaadcellen) zitten 23 chromosomen.

Bij de bevruchting krijg je 23 chromosomen van je moeder (via eicel) en 23 van je vader (via zaadcel) -> 2 x 23 = 46 chromosomen. 

Je krijgt dus de helft van de chromosomen van
je vader en de helft van je moeder.

Slide 16 - Tekstslide

Geslachts-chromosomen

Eerste 22 chromosoomparen zijn ongeveer hetzelfde.

Het 23e paar kan 2 vormen hebben: 
een X-vorm en een Y-vorm.

XX = het een vrouw.
XY = het een man.

De X en Y chromosomen noem je geslachtschromosomen.

Slide 17 - Tekstslide

Zaadcel
Chromosoom
Celkern
bevruchte eicel
bevruchting

Slide 18 - Sleepvraag

Chromosomen paar
Chromosoom
Geslachtschromosomen

Slide 19 - Sleepvraag

timer
1:30
Innesteling
bevruchting

Slide 20 - Sleepvraag

Jongen of meisje?

Slide 21 - Tekstslide

Erfelijke en niet-erfelijke eigenschappen
Erfelijke eigenschappen: eigenschappen als oog- en huidskleur worden door je chromosomen (dus je DNA) bepaald.

Aanleg: ergens heel erg goed in zijn, zoals voetbal is gedeeltelijk erfelijk.

Niet-erfelijke eigenschappen: worden helemaal bepaald door je omgeving.

Slide 22 - Tekstslide

Aangeboren aandoeningen
Aangeboren aandoeningen kunnen door verschillende oorzaken ontstaan:

  • "Fout" in chromosomen of genen
  • Te veel chromosomen: syndroom van Down (vader of moeder geeft 2x chromosoom 21. Hierdoor zijn er daarvan uiteindelijk 3 ipv 2)
  • Genen zijn beschadigd


Slide 23 - Tekstslide

Prenataal onderzoek
Standaard: echo
Bij twijfels over de gezondheid van de foetus:
- vruchtwaterpunctie: cellen uit het vruchtwater worden onderzocht
- vlokkentest: cellen uit de placenta worden onderzocht 

Slide 24 - Tekstslide

oogkleur
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg

Slide 25 - Quizvraag

Paars haar hebben.
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 26 - Quizvraag

Heel creatief zijn
A
Erfelijk
B
Aangeboren
C
Aanleg

Slide 27 - Quizvraag

Welke geslachtschromosomen hebben jongens?
A
XX
B
XY
C
YY

Slide 28 - Quizvraag

Welke van de vier beweringen over geslachtschromosomen is juist?
A
geslachtschromosomen komen voor in alle cellen
B
Geslachtschromosomen komen alleen voor in voortplantingscellen
C
Alle chromosomen in een voortplantingscel zijn geslachtschromosomen
D
Alle chromosomen in alle cellen van de voortplantingsorganen zijn geslachtschromosomen

Slide 29 - Quizvraag

Welke geslachtschromosomen kunnen niet voorkomen
Je ziet hier de chromosmen van een.....?
A
Gewone lichaamscel
B
Geslachtscel

Slide 30 - Quizvraag

Een allel is een variant van een.......
A
fenotype
B
DNA
C
gen
D
chromosoom

Slide 31 - Quizvraag

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 32 - Quizvraag

Hiernaast zie je een chromosomenportret. Heeft deze persoon het syndroom van Down?
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quizvraag