Telefoons in de telefoontas, kauwgom in de prullebak
Boeken en schrift open op tafel
ik loop langs om het huiswerk te controleren
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 2 Winst en verslaggeving
Paragraaf 2 Winstberekeningen
Telefoons in de telefoontas, kauwgom in de prullebak
Boeken en schrift open op tafel
ik loop langs om het huiswerk te controleren
Slide 1 - Tekstslide
We herhalen wat we tot nu toe hebben gedaan
ik bespreek kort paragraaf 2.3
je kijkt zelfstandig je gemaakte werk na (zorg dat je van je fouten leert)
zelfstandig werken aan de opdrachten van paragraaf 2.3
we sluiten de les af met een aantal controle vragen
Deze les
1e toets: Economie
woensdag 27 september
Paragraaf 2.1 t/m 2.3
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
2.3 Break-even
Break even: de kosten zijn gelijk aan de opbrengsten. Je maakt geen verlies, maar ook geen winst.
Ga je meer verkopen: dan begin je winst te maken!
Slide 4 - Tekstslide
Break even point
.
Break even afzet <--------------> Break even omzet
uitgedrukt in aantallen uitgedrukt in €
(altijd naar boven afronden)
Slide 5 - Tekstslide
Constante- en Variabele kosten
Constante (vaste) kosten zijn niet afhankelijk van de productie.
Bijvoorbeeld: huur, hypotheek, rente lening
Variabele kosten zijn wel afhankelijk van de productieomvang.
Bijvoorbeeld: inkoopkosten,
Slide 6 - Tekstslide
Huiswerk volgende les
Doornemen
paragraaf 2.3 (vanaf blz 72)
Maken
opdracht 2.11 t/m 2.14
Slide 7 - Tekstslide
1) Arbeidsproductiviteit
A
De productie per machine in een bepaalde tijd
B
De productie per bedrijf
C
De arbeid per bedrijf
D
De productie per werknemer in een bepaalde tijd
Slide 8 - Quizvraag
2) Afzet=
A
Winst-overige kosten
B
Overige kosten
C
Aantal verkochte producten
D
Afzet x verkoopprijs
Slide 9 - Quizvraag
3) Brutowinst is 35% van de omzet. De omzet is € 400,- Bereken de inkoopwaarde vd omzet.
A
0,35 x 400 = € 140,-
B
0,65 x 400 = € 260,-
C
400/135 x 35 = € 103,70
D
400/65 x 35 = € 215,38
Slide 10 - Quizvraag
Constante koten
Variabele kosten
afschrijvingskosten
loonkosten van de directeur
huurkosten
materiaalkosten
Slide 11 - Sleepvraag
4) Aanschafwaarde van de machine is € 37.500,- Restwaarde is € 5.000,- de levensduur is 7 jaar Bereken wat er elk jaar moet worden afgeschreven.
A
€ 5.000,-
B
€ 6.071,43
C
€ 4.642,86
D
€ 5.357,14
Slide 12 - Quizvraag
5) Sleep de juiste begrippen naar de juiste omschrijving
B) Industriële onderneming
C) Handelsonderneming
A) Dienstverlenende onderneming
1) Onderneming die van ingekochte grondstoffen en halffabricaten nieuwe goederen maakt
2) Onderneming die goederen inkoopt en ze in dezelfde staat doorverkoopt.
3) Meestal ondernemingen die arbeid beschikbaar stellen, die ruimte verhuren, of tegen een afgesproken bedrag een opdracht uitvoeren.
Slide 13 - Sleepvraag
6) Handelsonderneming De Boer verkoopt het product Ultra voor € 15, aan een aantal winkels verspreid over het land. De inkoopprijs bedraagt € 6,-. Bereken de brutowinst voor één Ultra als percentage van de inkoopprijs.
A
40%
B
25%
C
60%
D
150%
Slide 14 - Quizvraag
7) Hoe bereken je de Omzet?
Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Inkoopprijs
D
Kosten + Verkoopprijs
Slide 15 - Quizvraag
Welke uitspraak is juist?
A
Constante kosten zijn constant per eenheid product
B
Constante kosten dalen per eenheid product als de productieomvang daalt
C
Constante kosten dalen per eenheid product als de productieomvang stijgt
D
Constante kosten stijgen per eenheid product als de productieomvang stijgt
Slide 16 - Quizvraag
8) De brutowinst is 40% van de inkoopwaarde. De inkoopwaarde v.d. omzet is € 600,- Hoeveel is de omzet?
A
€1000,-
B
€240,-
C
€840,-
D
€560,-
Slide 17 - Quizvraag
9) Bedrijven streven naar een hoge arbeidsproductiviteit. De arbeidsproductiviteit kan toenemen door:
A
scholing
B
prestatieloon
C
verbeteren van arbeidsomstandigheden
D
Alle antwoorden zijn goed,
Slide 18 - Quizvraag
10) Afschrijving per jaar is € 5.000,- Aanschafwaarde van de machine is € 37.500,- Bereken het afschrijvingspercentage van de machine.
A
33,33%
B
1,33%
C
13,33%
D
0,133%
Slide 19 - Quizvraag
11) Afschrijving is:
A
(aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren
B
(restwaarde - aanschafprijs) : aantal gebruiksjaren
C
(aanschafprijs - restwaarde) x aantal gebruiksjaren
D
(aanschafpijs + restwaarde) : aantal gebruiksjaren
Slide 20 - Quizvraag
12) Zet de onderdelen van de loonbereking
in de juiste volgorde. Het hoogste
bedrag komt bovenin.
Loonkosten
Premies werkgever
Brutoloon
Loonbelasting en premies werknemer
Nettoloon
Slide 21 - Sleepvraag
13) De werkelijke totale brutowinst is € 770,50 De werkelijke totale brutowinst van Manuel is ......... % hoger dan de verwachte totale brutowinst van € 768,50