In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Arbeidsproductiviteit
A
De productie per machine in een bepaalde tijd
B
De productie per bedrijf
C
De arbeid per bedrijf
D
De productie per werknemer in een bepaalde tijd
Slide 1 - Quizvraag
Afzet=
A
Winst-overige kosten
B
Overige kosten
C
Aantal verkochte producten
D
Afzet x verkoopprijs
Slide 2 - Quizvraag
Brutowinst is 35% van de omzet. De omzet is € 400,- Bereken de inkoopwaarde vd omzet.
A
0,35 x 400 = € 140,-
B
0,65 x 400 = € 260,-
C
400/135 x 35 = € 103,70
D
400/65 x 35 = € 215,38
Slide 3 - Quizvraag
Aanschafwaarde van de machine is € 37.500,- Restwaarde is € 5.000,- de levensduur is 7 jaar Bereken wat er elk jaar moet worden afgeschreven.
A
€ 5.000,-
B
€ 6.071,43
C
€ 4.642,86
D
€ 5.357,14
Slide 4 - Quizvraag
Sleep de juiste begrippen naar de juiste omschrijving
B) Industriële onderneming
C) Handelsonderneming
A) Dienstverlenende onderneming
1) Onderneming die van ingekochte grondstoffen en halffabricaten nieuwe goederen maakt
2) Onderneming die goederen inkoopt en ze in dezelfde staat doorverkoopt.
3) Meestal ondernemingen die arbeid beschikbaar stellen, die ruimte verhuren, of tegen een afgesproken bedrag een opdracht uitvoeren.
Slide 5 - Sleepvraag
Handelsonderneming De Boer verkoopt het product Ultra voor € 15, aan een aantal winkels verspreid over het land. De inkoopprijs bedraagt € 6,-. Bereken de brutowinst voor één Ultra als percentage van de inkoopprijs.
A
40%
B
25%
C
60%
D
150%
Slide 6 - Quizvraag
Hoe bereken je de Omzet?
Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Inkoopprijs
D
Kosten + Verkoopprijs
Slide 7 - Quizvraag
De brutowinst is 40% van de inkoopwaarde. De inkoopwaarde v.d. omzet is € 600,- Hoeveel is de omzet?
A
€1000,-
B
€240,-
C
€840,-
D
€560,-
Slide 8 - Quizvraag
Bedrijven streven naar een hoge arbeidsproductiviteit. De arbeidsproductiviteit kan toenemen door:
A
scholing
B
prestatieloon
C
verbeteren van arbeidsomstandigheden
D
Alle antwoorden zijn goed,
Slide 9 - Quizvraag
Afschrijving per jaar is € 5.000,- Aanschafwaarde van de machine is € 37.500,- Bereken het afschrijvingspercentage van de machine.
A
33,33%
B
1,33%
C
13,33%
D
0,133%
Slide 10 - Quizvraag
Afschrijving is:
A
(aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren
B
(restwaarde - aanschafprijs) : aantal gebruiksjaren
C
(aanschafprijs - restwaarde) x aantal gebruiksjaren
D
(aanschafpijs + restwaarde) : aantal gebruiksjaren
Slide 11 - Quizvraag
Zet de onderdelen van de loonbereking
in de juiste volgorde. Het hoogste
bedrag komt bovenin.
Loonkosten
Premies werkgever
Brutoloon
Loonbelasting en premies werknemer
Nettoloon
Slide 12 - Sleepvraag
De werkelijke totale brutowinst is € 770,50 De werkelijke totale brutowinst is ......... % hoger dan de verwachte totale brutowinst van € 768,50
A
0,3% hoger dan Manuel verwachtte.
B
0,6% hoger dan Manuel verwachtte.
C
0,6% lager dan Manuel verwachtte.
D
0,3% lagerdan Manuel verwachtte.
Slide 13 - Quizvraag
Hoe bereken je de brutowinst?
Brutowinst = ...
A
Inkoopwaarde - Omzet
B
Omzet - Bedrijfskosten
C
Omzet + Winst
D
Omzet - Inkoopwaarde
Slide 14 - Quizvraag
omzet : afzet
Wat hoort bij elkaar:
afzet × inkoopprijs =
omzet : verkoopprijs
verkoopprijs
afzet
inkoopwaarde
Slide 15 - Sleepvraag
De boekwaarde bereken je door:
A
aanschafwaarde - alle afschrijvingen
B
aanschafwaarde + alle afschrijvingen
C
restwaarde - alle afschrijvingen
D
boekwaarde + restwaarde
Slide 16 - Quizvraag
1. Omzet = afzet x
2. Omzet - = brutowinst
3. Brutowinst - = nettowinst
bedrijfskosten
verkoopprijs
inkoopwaarde
nettowinst
brutowinst
inkoopprijs
Slide 17 - Sleepvraag
De winst bij break-even is
A
maximaal
B
nul
C
dat moet je eerst uitrekenen
D
minimaal
Slide 18 - Quizvraag
De break-even afzet is 5000 producten. De prijs is 500 euro. Wat is de break-even omzet?
A
2.000.000 euro
B
2.500.000 euro
C
2.250.000 euro
D
2.750.000 euro
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het Break-even punt?
A
snijpunt van de tck en tvk
B
snijpunt van de tck en to
C
snijpunt van de to en tk
D
snijpunt van de tvk en to
Slide 20 - Quizvraag
De break-even afzet is 5000 producten. De prijs is 500 euro. Wat is de break-even omzet?
A
2.000.000 euro
B
2.500.000 euro
C
2.250.000 euro
D
2.750.000 euro
Slide 21 - Quizvraag
Wat houdt het break-even punt in?
A
Quitte spelen
B
Geen winst, geen verlies
C
Kostendekkend zijn
D
Alle drie de antwoorden.
Slide 22 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van constante kosten?
A
Inkoop
B
Seizoens medewerker
C
Autoverzekering
D
Benzine
Slide 23 - Quizvraag
Wat zijn constante kosten?
A
Die zijn niet afhankelijk van de afzet.
B
Die zijn wel afhankelijk van de afzet.
C
Die kunnen niet veranderen.
D
Die komen uit het buitenland.
Slide 24 - Quizvraag
Wat zijn variabele kosten?
A
Nemen toe als de productie toeneemt.
B
Die zijn niet afhankelijk van de afzet.
C
Kunnen veranderen als het bedrijf investeert
D
Die komen uit het buitenland.
Slide 25 - Quizvraag
Een voorbeeld van Variabele kosten:
A
Afschrijving gebouwen
B
Huur magazijn
C
Materiaalkosten
D
Gereedschapskosten
Slide 26 - Quizvraag
De consumenten prijs is € 185,- (inclusief BTW), de BTW is 9%. Wat is de prijs zonder BTW?
A
€ 168,35
B
€ 169,72
Slide 27 - Quizvraag
9% BTW of 21% BTW
A
9%
B
21%
Slide 28 - Quizvraag
De consumenten prijs is € 67,- (incl. BTW), de BTW is 21%. Wat is de prijs zonder BTW?
A
€ 52,93
B
€ 55,37
Slide 29 - Quizvraag
De consumentenprijs is € 25,86. BTW is 21% BTW. Wat is het BTW bedrag?
A
€ 4,49
B
€ 5,43
C
€ 4,75
Slide 30 - Quizvraag
9% BTW of 21% BTW
A
9%
B
21%
Slide 31 - Quizvraag
is de Consumentenprijs inclusief btw of exclusief btw?