5.1 licht schaduw en spiegels

5.1  Licht,schaduw  en spiegels
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeNatuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

5.1  Licht,schaduw  en spiegels

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

1 Op tafel brandt een kaars.
Deze kaars is een:
A diffuse lichtbron.
A
diffuse lichtbron
B
directe lichtbron.
C
geabsorbeerde lichtbron
D
indirecte lichtbron

Slide 19 - Quizvraag

2 Je wilt de schaduw van een voorwerp tekenen.
Waar teken je de schaduw?
A
tussen de hoek van inval en de hoek van terugkaatsing
B
tussen de randstralen
C
tussen het voorwerp en de lichtbron
D
tussen het voorwerp en de normaal

Slide 20 - Quizvraag

3 Een lichtstraal wordt teruggekaatst door een spiegel.
Bij spiegelende terugkaatsing is de hoek van inval:
A
groter dan de hoek van terugkaatsing.
B
even groot als de hoek van terugkaatsing
C
kleiner dan de hoek van terugkaatsing.
D
groter dan de hoek van terugkaatsing, bij hoeken kleiner dan 90°.

Slide 21 - Quizvraag

4 In de spiegel zie je het spiegelbeeld van een voorwerp.
Dit spiegelbeeld is een:
A
diffuus beeld.
B
indirect beeld.
C
normaal beeld.
D
virtueel beeld.

Slide 22 - Quizvraag

5 In een spiegel zie je een deel van de omgeving.
Het gebied dat je in een spiegel ziet, noem je:
A
de dode hoek.
B
het gebied van terugkaatsing.
C
het virtuele veld.
D
het gezichtsveld.

Slide 23 - Quizvraag

6 Om een teruggekaatste lichtstraal te tekenen, moet je een aantal lijnen tekenen.
De lijn die loodrecht op de spiegel staat, noem je:
A
de randstraal.
B
de lichtstraal.
C
de normaal.
D
de spiegelstraal.

Slide 24 - Quizvraag

7 Vul in:
a Een voorwerp dat zelf licht geeft, noem je een .......... lichtbron.
b Een voorwerp dat licht naar je ogen weerkaatst, noem je een ........... lichtbron.

Slide 25 - Open vraag


8 In figuur 1 is getekend hoe een lichtstraal door een spiegel wordt teruggekaatst.
a Hoe heet de stippellijn?
b Hoe heet hoek a?
c Hoe heet hoek b?

Slide 26 - Open vraag

9 Spiegels kaatsen het licht dat erop valt, spiegelend terug.
a Wat is het verschil tussen spiegelende en diffuse terugkaatsing?

Slide 27 - Open vraag

9 Spiegels kaatsen het licht dat erop valt, spiegelend terug.
b Een spiegelbeeld is een virtueel beeld.
Wat betekent ‘virtueel’?

Slide 28 - Open vraag

9 Spiegels kaatsen het licht dat erop valt, spiegelend terug.
c Wat wordt bedoeld met ‘gezichtsveld van een spiegel’?

Slide 29 - Open vraag


10 In figuur 2 zie je een schaduw op de vloer en de wand (de dikke lijn). Deze schaduw
ontstaat, omdat zich achter de man een lamp bevindt.
Waar is de lamp?
A op plaats A                         D op plaats D
B op plaats B                         E op plaats E
C op plaats C  

Slide 30 - Open vraag

11 Jan loopt op een mooie zomerdag langs een muurtje (figuur 3a). De zon schijnt.
De tekenaar heeft één lichtstraal getekend om aan te geven uit welke richting het
zonlicht komt.
a Teken in figuur 3a de schaduw van de muur.

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide

b Kan Jan de hond achter de muur zien?
c Ligt de hond in de schaduw van de muur?

Slide 33 - Open vraag

d ’s Nachts loopt Jan weer langs de muur (figuur 3b). Het enige licht komt nu van een straatlantaarn. De hond ligt er nog steeds.
Teken in figuur 3b de schaduw van de muur.

Slide 34 - Open vraag

Slide 35 - Tekstslide

e Ligt de hond nu in de schaduw?

Slide 36 - Open vraag

12 Bekijk de fietser in figuur 4.
a Is de fietser een directe lichtbron?

Slide 37 - Open vraag

12 Bekijk de fietser in figuur 4.
b Wanneer wordt de fietser een indirecte lichtbron?

Slide 38 - Open vraag

12 Bekijk de fietser in figuur 4.
c Automobilisten kunnen de fietser beter zien, als hij lichte kleding draagt.
Leg uit hoe dat komt.


Slide 39 - Open vraag

12 Bekijk de fietser in figuur 4.
d Wat gebeurt er met licht dat op donkere kleding valt?

Slide 40 - Open vraag

12 Bekijk de fietser in figuur 4.
e Waardoor geven de reflectiestrepen extra veiligheid?

Slide 41 - Open vraag