Darwin trok in de 19e eeuw precies dezelfde conclusie na zijn reis naar de Galapagoseilanden.
Op het ene eiland hadden vinken een stompe snavel en op de andere een scherpe.
Dat was wel zo handig, want ze moesten ook in andere omstandigheden hun voedsel zoeken. Maar hier was nog iets extra’s aan de hand. Omdat de vinken helemaal van elkaar gescheiden leefden, waren ze zo uit elkaar gegroeid dat ze niet meer tot dezelfde soort behoorden.
De snaveltjes van deze vinken brachten Darwin op het idee: soorten veranderen omdat alleen de meest succesvolle leden lang genoeg leven om nakomelingen te krijgen. Darwin kreeg nog een nieuw idee, namelijk dat in de natuur uit één diersoort andere soorten kunnen ontstaan.
De meeste planten en dieren planten zich geslachtelijk voort. Daardoor ontstaan steeds nieuwe genotypen waardoor ook nieuwe fenotypen ontstaan.