Zuid Amerika §2.3

§2.3 Wie trekt er aan de touwtjes
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

§2.3 Wie trekt er aan de touwtjes

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

In welk jaar vielen de Spaanse conquistadores de Inca-samenleving binnen?
A
1548
B
1492
C
1468
D
1532

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Bij een oligarchie
A
is de macht verdeeld tussen verschillende landsdelen
B
is er sprake van bevolkingsparticipatie
C
is de macht in handen van een kleine elite

Slide 6 - Quizvraag

Cliëntelisme = Nepotisme
Julius II : Paus die aan de macht kwam dankzij zijn oom.
Nipote = Neefje in het Italiaans.


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Welke twee koloniën kun je onderscheiden?

Slide 9 - Open vraag

Wat is het verschil tussen de twee koloniën? Geef ook bij beide een voorbeeld.

Slide 10 - Open vraag

Handelskolonialisme 1500-1800


Industrieel kolonialisme 1800-1950


Dekolonisatie 1950-1990


Vrijhandel na 1990


Heden

aanvoer grondstoffen en afzetmarkt
onafhankelijk worden koloniën: ontstaan drie blokken
Koloniën: plantages, specerijen, slavernij
een wereld zonder handelsbelemmeringen

Slide 11 - Sleepvraag

Tijdens de Spaanse overheersing was er in de praktijk sprake van
A
een formele machtsstructuur en populisme
B
een informele machtsstructuur, oligarchie en clientelisme
C
een democratie en neopopulisme

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Feodalisme is hetzelfde
als leenstelsel
A
niet waar
B
waar

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een goed voorbeeld
van feodalisme?
A
De koning bestuurt zijn land helemaal in zijn eentje.
B
De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
C
De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land.
D
De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vriend van hem.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het feodalisme/leenstelsel?
A
Boeren krijgen bescherming van de heer
B
Adel steunt koning in oorlogen
C
Boeren voeren herendiensten uit
D
Adel bestuurt gebied in naam van de koning

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Tussen 1930 en 1960 kwam het populisme op. Deze regeringsvorm is een
A
dictatuur die tegen de oligarchie is
B
dictatuur die de oude elite in stand wil houden
C
democratie die tegen de oligarchie is

Slide 19 - Quizvraag

Politieke stroming die de nadruk legt op een sterke en directe band tussen de leider en de grote massa van het volk en die uitgaat van de tegenstelling tussen enerzijds de heersende klasse en de gevestigde orde en anderzijds het volk.
A
Populisme
B
Neoliberalisering
C
Good governance
D
cliëntelisme

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Met welk begrip duiden we het zich openstellen voor buitenlandse investeringen aan?

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide

Wat is Good Governance?
A
Een corrupte overheid, die denkt aan het milieu
B
Transparante overheid die samenwerkt.
C
Een goed milieu en lage bevolking.
D
Een samenwerking tussen bedrijven

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Voor nu was dit het over par. 2.3
Als je graag nog een keer wil luisteren, dan heb ik op de volgende dia een youtube filmpje gezet over deze paragraaf. 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video