H3 herhaling chapitre 2

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling chapitre 2

Frans H3 (DMN)

Slide 2 - Tekstslide

Au programme
Objectif: Aan het einde van deze les heb je het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp (grammaire C) herhaald en heb je geoefend met spreken .

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
Noem voorbeelden.

Slide 4 - Woordweb

Persoonlijke voornaamwoorden
Kan een persoon, dier of ding aangeven en soms zelfs ook een zelfstandig naamwoord vervangen.

Het persoonlijk vnw kan verschillende functies hebben:
- Als onderwerp. Bijv. ik, jij, wij
- Als lijdend voorwerp. Bijv. mij, jou, hem
- Als meewerkend voorwerp. Bijv. (aan) mij, (aan) jou, (aan) hem


Slide 5 - Tekstslide

geef
ONDERWERP
LIJDEND VOORWERP
MEEWERKEND VOORWERP
Ik
een boek
aan mijn vader.

Slide 6 - Sleepvraag

Franse persoonlijke vnw als ONDERWERP..

Slide 7 - Woordweb

Lijdend voorwerp

Slide 8 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Je vois Lisanne > Je la vois.
Je vois les filles > Je les vois.
J'invite Lucas > Je l' invite.
J'invite les garçons > Je les invite.

(!) Voor meervoud gebruik je dus altijd les om de namen of zelfstandige naamwoorden te vervangen.


Slide 9 - Tekstslide

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange la pizza.
A
Je le mange
B
Je la mange
C
Je l' mange
D
Je les mange

Slide 10 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mets les vêtements.
A
Je le mets
B
Je la mets
C
Je l' mets
D
Je les mets

Slide 11 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Tu aimes le jus d'orange.
A
Tu le aimes
B
Tu la aimes
C
Tu l'aimes
D
Tu les aimes

Slide 12 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je vois la prof.

Slide 13 - Open vraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange les pizzas.

Slide 14 - Open vraag

Vervang het lijdend voorwerp:
J'adore le parfum.

Slide 15 - Open vraag

Meewerkend voorwerp
Je donne un cadeau à Lucas.
Je donne un cadeau à Lisanne
>> Je lui donne un cadeau.

Slide 16 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Je donne un cadeau à Lucas et Lisanne.
Je donne un cadeau aux garçons
>> Je leur donne un cadeau.

Slide 17 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Je donne un cadeau à Lucas.
Je donne un cadeau à Lisanne
>> Je lui donne un cadeau.

Slide 18 - Tekstslide

Vervang het meewerkend voorwerp:
Tu donnes le livre à Jean.
A
Tu le donnes le livre.
B
Tu lui donnes le livre.
C
Tu les donnes le livre.
D
Tu leur donnes le livre.

Slide 19 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp:
Elle parle à ses collègues.
A
Elle le parle
B
Elle lui parle
C
Elle les parle
D
Elle leur parle

Slide 20 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp:
Vous envoyez un mail au directeur.
A
Vous l'envoyez un mail.
B
Vous lui envoyez un mail.
C
Vous les envoyez un mail.
D
Vous leur envoyez un mail.

Slide 21 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp:
Elle dit tout à sa mère.

Slide 22 - Open vraag

Vervang het meewerkend voorwerp:
On parle à Louise et à Mina.

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide