2HV Persoonlijke voornaamwoorden

Persoonlijke voornaamwoorden

Frans 2HV (HMA)
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Persoonlijke voornaamwoorden

Frans 2HV (HMA)

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
Noem voorbeelden.

Slide 2 - Woordweb

Persoonlijke voornaamwoorden
Kan een persoon, dier of ding aangeven en soms zelfs ook een zelfstandig naamwoord vervangen.

Het persoonlijk vnw kan verschillende functies hebben:
- Als onderwerp. Bijv. ik, jij, wij
- Als lijdend voorwerp. Bijv. mij, jou, hem
- Als meewerkend voorwerp. Bijv. (aan) mij, (aan) jou, (aan) hem


Slide 3 - Tekstslide

geef
ONDERWERP
LIJDEND VOORWERP
MEEWERKEND VOORWERP
Ik
een boek
aan mijn vader.

Slide 4 - Sleepvraag

Franse persoonlijke vnw als ONDERWERP..

Slide 5 - Woordweb

Lijdend voorwerp (2)
Je vois Lisanne et Lucas > Je les vois.
Je vois les garçons > Je les vois.
J'invite Lisanne et Lucas > Je les invite.
J'invite les filles > Je les invite.

(!) Voor meervoud gebruik je altijd les om de namen of zelfstandige naamwoorden te vervangen.


Slide 6 - Tekstslide

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange la pizza.
A
Je le mange
B
Je la mange
C
Je l' mange
D
Je les mange

Slide 7 - Quizvraag

Lijdend voorwerp (1)
Je vois Lucas (Ik zie Lucas) > Je le vois (Ik zie hem)
Je vois Lisanne (Ik zie Lisanne) > Je la vois (Ik zie haar)

J'invite Lucas (Ik nodig Lucas uit) > Je l'invite (Ik nodig hem uit)
J'invite Lisanne (Ik nodig Lisanne uit) > Je l'invite (Ik nodig haar uit)
(!) LE/LA > L'  als het ww met een klinker of stomme h begint.

Slide 8 - Tekstslide

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mets les vêtements.
A
Je le mets
B
Je la mets
C
Je l' mets
D
Je les mets

Slide 9 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Elle met le pantalon.
A
Elle le met
B
Elle la met
C
Elle l' met
D
Elle les met

Slide 10 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Tu aimes le jus d'orange.
A
Tu le aimes
B
Tu la aimes
C
Tu l'aimes
D
Tu les aimes

Slide 11 - Quizvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je vois la prof.

Slide 12 - Open vraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je mange les pizzas.

Slide 13 - Open vraag

Vervang het lijdend voorwerp:
J'adore le parfum.

Slide 14 - Open vraag

Meewerkend voorwerp (1)
Je donne un cadeau à Lucas.
Je donne un cadeau à Lisanne
>> Je lui donne un cadeau.
(!) Meewerkend vw in het enkelvoud ALTIJD 'lui

Slide 15 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (1)
Je donne un cadeau à Lucas et Lisanne.
Je donne un cadeau aux garçons
>> Je leur donne un cadeau.
(!) Meewerkend vw in het meervoud ALTIJD 'leur

Slide 16 - Tekstslide

Vervang het meewerkend voorwerp:
Tu donnes le livre à Jean.
A
Tu le donnes le livre.
B
Tu lui donnes le livre.
C
Tu les donnes le livre.
D
Tu leur donnes le livre.

Slide 17 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp:
Elle parle à ses collègues.
A
Elle le parle
B
Elle lui parle
C
Elle les parle
D
Elle leur parle

Slide 18 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp:
Vous envoyez un mail au directeur.
A
Vous l'envoyez un mail.
B
Vous lui envoyez un mail.
C
Vous les envoyez un mail.
D
Vous leur envoyez un mail.

Slide 19 - Quizvraag

Vervang het meewerkend voorwerp:
Elle dit tout à sa mère.

Slide 20 - Open vraag

Vervang het meewerkend voorwerp:
On parle à Louise et à Mina.

Slide 21 - Open vraag