In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
dinsdag 13/12 1mh
bespreken schrijfteksten: voorbeeld goede tekst
schrijftekst verbeteren en opnieuw inleveren
maken oefentoets lezen
Slide 1 - Tekstslide
schrijfplan invullen
uitleg schrijfplan
schrijfplan kort invullen
daarna tekst verbeteren: zie feedback ELO
Slide 2 - Tekstslide
verbeteren tekst+ invullen schrijfplan
Lees de feedback voor je tekst op de ELO onder Status/follow up. Pas je tekst aan en lever hem opnieuw in. Let op:
Probeer signaalwoorden te gebruiken. Bij het slot: na 'kortom 'zet je een komma en plaats je de zin. Voorbeeld: Kortom, Kappen is een spannend boek om te lezen en is geschikt voor kinderen van 12 jaar en ouder. In het slot zet je geen nieuwe informatie.
Slide 3 - Tekstslide
Meer dan lezen H1-3
Een tekstverband is een verband tussen alinea's, zinnen en woorden. Je herkent ze aan de signaalwoorden. (Let op!)
Je leert voor de eerste toets van lezen twee tekstverbanden:
1. Opsommend tekstverband
2. Tegenstellend tekstverband
Slide 4 - Tekstslide
opsommend tekstverband
Bij een opsommend tekstverband worden dingen achter elkaar opgenoemd.
signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook (nog), verder, ten slotte, en
Slide 5 - Tekstslide
tegenstellend tekstverband
Bij een tegenstellend tekstverband worden tegenovergestelde dingen genoemd
signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, aan de ene kant ... aan de andere kant
Slide 6 - Tekstslide
Onderwerp en hoofdgedachte
Een tekst heeft natuurlijk altijd een ONDERWERP. (1-3 woorden)
Daarnaast heeft elke tekst een HOOFDGEDACHTE.
De hoofdgedachte van een tekst
vertelt in één zin de belangrijkste
boodschap van de tekst.
Slide 7 - Tekstslide
Hoofdgedachte
Hoofdgedachte is vaak te vinden:
in de inleiding of het slotvan de tekst
Vraag bij hoofdgedachte:
Wat is het belangrijkste wat er in de hele tekst over het onderwerp wordt gezegd?
Slide 8 - Tekstslide
Alinea's (Meer dan lezen 5)
Een tekst is vaak in alinea's verdeeld. Dat betekent dat er witregels in de tekst staan. Binnen de alinea worden de zinnen doorgeschreven. Wanneer begint een schrijver een nieuwe alinea?
als het over een ander deel van het onderwerp gaat. Voorbeeld: tekst over poezen. Alinea 1 gaat over rassen, alinea 2 gaat over verzorging.
een schrijver gebruikt een alinea om een tekst overzichtelijk te maken. De informatie is makkelijk terug te vinden.
Slide 9 - Tekstslide
Voorbeeld tekst zonder alinea's
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Tekstverbanden
Tussen woorden, zinnen en alinea's bestaat een verband. Dit noemen we een tekstverband. Zonder tekstverbanden is je tekst niet 'stevig'.
Slide 12 - Tekstslide
Inleiding, middenstuk, slot
Slide 13 - Tekstslide
opbouw tekst
Titel bovenaan (geen zin)
In alinea 1 geef je algemene informatie /uitleg over het onderwerp en de hoofdgedachte
In alinea 2 en 3 schrijf je over verschillende delen van het onderwerp. Voorbeeld: huiswerk: al. 2 Maakhuiswerk, al. 3 Leerhuiswerk
In alinea 4 ,het slot, vat je je tekst samen. Bedenk een mooie zin om je tekst af te sluiten.
Slide 14 - Tekstslide
Een opsommend tekstverband =
A
Die een tegenstelling laten zien
B
Een tekstverband op tijdvolgorde
C
Zaken die opeenvolgend genoemd worden
D
Tekstverband die uitleg geeft.
Slide 15 - Quizvraag
Wat is geen signaalwoord van een opsommend tekstverband?
A
bovendien
B
ook
C
tot slot
D
maar
Slide 16 - Quizvraag
Welke signaalwoorden horen bij een tegenstellend tekstverband?
A
ook, verder, om te beginnen
B
vroeger, later, nu
C
aan de ene kant, maar, echter
Slide 17 - Quizvraag
Wat is een signaalwoord van een tegenstellend tekstverband?
A
ten eerste
B
toch
C
want
D
daarna
Slide 18 - Quizvraag
Wat is geen tegenstellend tekstverband?
A
maar
B
ook
C
echter
D
daarentegen
Slide 19 - Quizvraag
Welke signaalwoorden horen bij een opsommend tekstverband?
A
terwijl, 2018, intussen
B
tegenover, maar hoewel, echter
C
ten slotte, ook, ten tweede
Slide 20 - Quizvraag
Wat is een signaalwoord van een tegenstellend tekstverband?
A
echter
B
immers
C
vervolgens
D
kortom
Slide 21 - Quizvraag
Blz. 25 opdracht 9-> huiswerk dinsdag 29/11
Schrijf een tekst van ongeveer 100 woorden.
Kies een van de onderwerpen die bij punt 1 staan.
Je tekst :
heeft een titel (geen hele zin!)
bestaat uit 4 alinea's (zie voor opbouw alinea's dia hierna)
de hoofdgedachte staat in de inleiding of het slot.