Nederlands Strux H8 Woorden met s en z

We hebben geleerd over f en v
Vandaag gaat de les over s en z.
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

We hebben geleerd over f en v
Vandaag gaat de les over s en z.

Slide 1 - Tekstslide

Doel van deze les:
-Ik weet wanneer de s in een woord een z wordt.
- Ik weet wanneer de z in een woord een s wordt.
- Ik weet wanneer de s verdubbelt wordt.

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer de s een z wordt:
boos     De docent is boos.
Zin veranderen:
boos     De boze docent
Dit is bij een lange klank zo. Hier bij de letter oo

Slide 3 - Tekstslide

Nog een voorbeeld:
vies     Mijn broek is vies.
Mijn vieze broek.
s wordt z na de lange klank.  

Slide 4 - Tekstslide

Vul goed in:
ik wijs, wij ....
A
wijssen
B
wijzzen
C
wijsen
D
wijzen

Slide 5 - Quizvraag

verdubbeling van de s
Dit doe je bij zelfstandige naamwoorden  als er voor de s een korte klank staat:
kras     krassen
los    losse

Slide 6 - Tekstslide

Vul goed in:
Het ........beeld zag er mooi uit.
A
wassen
B
wazzen
C
wasen
D
wazen

Slide 7 - Quizvraag

Vul goed in:
Het ........meisje
A
booze
B
boze
C
boose
D
bose

Slide 8 - Quizvraag

Vul de goede vorm in:
Welkom, beste....
A
menzen
B
menssen
C
mensen
D
menzzen

Slide 9 - Quizvraag

Vul goed in:
We ..... liever met de trein.
A
reizen
B
reizzen
C
reisen
D
reissen

Slide 10 - Quizvraag

Schrijf het hele werkwoord op van:
wijs, verlies, kies, soes en nies

Slide 11 - Open vraag

Schrijf de ik-vorm op van:
prijzen b.v. ik prijs
bevriezen, verbazen, blazen en kiezen

Slide 12 - Open vraag

Schrijf het goed woord op:
(knus) de ................kamer

Slide 13 - Open vraag

Schrijf het goed woord op:
(los) de ................veter

Slide 14 - Open vraag

Schrijf het goed woord op:
(was) Het ...............beeld.

Slide 15 - Open vraag

Schrijf het goed woord op:
(fris) De ...................wind

Slide 16 - Open vraag

Schrijf de woorden in het meervoud:
vaas, fles, doos, glas en mes

Slide 17 - Open vraag

Schrijf de woorden in het enkelvoud:
neuzen, kiezen, huizen en sluizen

Slide 18 - Open vraag

Vul je juiste vorm in en schrijf op:
(klas) Alle..............zijn morgen vrij.

Slide 19 - Open vraag

Vul je juiste vorm in en schrijf op:
(mees) De............maken een nest in onze tuin.

Slide 20 - Open vraag

Vul je juiste vorm in en schrijf op:
(bots) De auto's ................op elkaar.

Slide 21 - Open vraag

Vul je juiste vorm in en schrijf op:
(mens)Welkom, beste...............

Slide 22 - Open vraag

Vul je juiste vorm in en schrijf op:
(kaas)Ik bestel een pizza met vier ............

Slide 23 - Open vraag

Vul je juiste vorm in en schrijf op:
(werkloos)De ............man wilde graag een nieuwe baan.

Slide 24 - Open vraag

Vul je juiste vorm in en schrijf op:
(los) De tandarts trok de ............kies eruit.

Slide 25 - Open vraag

Vul je juiste vorm in en schrijf op:
(dwaas) Wat een .............opmerking is dat.

Slide 26 - Open vraag

Vul je juiste vorm in en schrijf op:
(roos)De bloemist verkoopt rode.............

Slide 27 - Open vraag

Vul je juiste vorm in en schrijf op:
(reis)We.............liever met de trein.

Slide 28 - Open vraag

H8
Je bent klaar.
Goed gedaan.

Slide 29 - Tekstslide