Bijwoord-1hv2

[ vrijdag 17 februari ]


Ga rustig zitten​
Telefoon in de (telefoon)tas​
Chromebooks op tafel


1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

[ vrijdag 17 februari ]


Ga rustig zitten​
Telefoon in de (telefoon)tas​
Chromebooks op tafel


Slide 1 - Tekstslide

Planning
Herhaling grammatica
Werken aan de weektaak
Les afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
Bijwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Voorzetsel
Overig: 
alle andere woordsoorten
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Waar
jullie
gaan
morgen
eten?
Heeft
op?
je
vader
altijd
een
pet

Slide 3 - Sleepvraag

Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Overig: dit blijft er over
Wie
de
leerlingen
hebben
na
open huis
het
geholpen
met
opruimen
Dit zinsdeel zit er niet in
Dit zinsdeel zit er niet in
van

Slide 4 - Sleepvraag

Aan de slag
Tijdens deze les maak je:
Grammatica § 12 (P.226-227):
opdracht 1 t/m 3

Klaar met 1 t/m 3?
Kijk je werk na
Werk verder aan 4 t/m 6
Huiswerk woensdag 22-02:
Grammatica § 11 en 12
opdracht 1 t/m 5 op p. 224 t/m 225
opdracht 1 t/m 6 op p. 226 t/ 227

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Planning
Uitleg bijwoord
Werken aan de weektaak
Pauze
Jeugdjournaal
Werken aan de weektaak

Slide 7 - Tekstslide

Het bijwoord
Het bijwoord is op dezelfde manier te herkennen als de bijwoordelijke bepaling.
Het bijwoord benoem je bij woordsoorten (taalkundig ontleden)
De bijwoordelijke bepaling benoem je bij zinsdelen (redekundig ontleden)

Het ligt er dus aan op welke manier je aan het ontleden bent.

Slide 8 - Tekstslide

Bijwoorden
geven een plaats aan: hier, er, daar, rechts, ergens, nergens
geven een tijd aan: nu, soms, plotseling, 's morgens, gauw, vanavond, daarna
geven zekerheid aan: wel, ongetwijfeld, vast, echt, absoluut
geven ontkenning aan: niet, nooit, geenszins
zijn woorden als:  toch, ook, nog, immers,  misschien
zijn vraagwoorden als: waar, wanneer, waarom, waardoor, waarmee en hoe.






Verwar het bijwoord niet met het vragend voornaamwoord:
wie, wat , welke (welk) en wat voor (een) zijn géén bijwoorden

Slide 9 - Tekstslide

Bijwoorden
kunnen iets zeggen over:
  1. een hele zin: Vandaag gaan we met de klas zwemmen.
  2. een werkwoord: Sjoerd loopt langzaam.
Let op:
een bijwoord zegt nooit iets over een zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Tekstslide

In welke zin is het woordje 'goed' een bijwoord?
A
Hidde kan goed pianospelen
B
De Hongerspelen is een goed boek
C
In beide zinnen is goed een bijwoord
D
In geen van de zinnen is goed een bijwoord

Slide 11 - Quizvraag

Aan de slag
Tijdens deze les maak je:
Grammatica § 11 (P.224-225):
opdracht 1 t/m 5
Grammatica § 12 - opdr 1 /3
Klaar?
Kijk je werk na
Werk verder aan § 12
Werk aan een ander vak/ jeugdjournaal
Huiswerk woensdag 22 -02:
Grammatica § 11 en 12
opdracht 1 t/m 5 op p. 224 t/m 225
opdracht 1 t/m 6 op p. 226 t/ 227
Na de pauze gaan we 2 jeugdjournaals bekijken met de klas

Slide 12 - Tekstslide