avoir/etre/faire/heures/pr.poss.

Révision: avoir - être - faire - les heures - pronoms possessifs
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 17 min

Onderdelen in deze les

Révision: avoir - être - faire - les heures - pronoms possessifs

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Quelles phrases sont correctes?
A
Ils sontes à l'école.
B
Je suis un garçon.
C
Nous sommes heureux.
D
Elle es formidable!

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Faites les combinaisons correctes!
je
tu
fait
nous
vous
ils / elles
fais
fais
il / elle / on
faisons
faites
font

Slide 6 - Sleepvraag

vous faites
je fais
il fait
ils font
on fait
tu fais
men doet/maakt
Léa en Marc doen/maken
ik doe/maak
jullie doen/maken
jij doet/maakt
hij doet/maakt

Slide 7 - Sleepvraag

Vous (être) très gentil.

Slide 8 - Open vraag

Nous (avoir) 14 ans.

Slide 9 - Open vraag

Je (être) monsieur van Rosmalen.

Slide 10 - Open vraag

Elle (avoir) un chien. Il s'appelle Woef!

Slide 11 - Open vraag

Elle (faire) la vaisselle.

Slide 12 - Open vraag

Ruben et Sophie (faire) leurs devoirs.

Slide 13 - Open vraag

On (avoir) un chien, Bruno.

Slide 14 - Open vraag


A
Il est sept heures et demie
B
Il est cinq heures
C
Il est six heures et demie
D
Il est six heures et quart

Slide 15 - Quizvraag

Het is kwart over drie.
A
Il est trois heures
B
Il est trois heures et quart
C
Il est trois heures moins le quart
D
Il est trois heures et demie

Slide 16 - Quizvraag

Il est midi
A
Het is twaalf uur 's middags
B
Het is twaalf uur 's nachts
C
Het is half één
D
Het is morgen

Slide 17 - Quizvraag

Welke kloktijd hoort bij welke klok?
Il est midi.
Il est trois heures moins le quart
Il est quatre heures et quart
Il est midi et demi.

Slide 18 - Sleepvraag

Welke kloktijd hoort bij welke klok?
Il est une heure
Il est une heure et quart
Il est deux heures moins le quart
Il est deux heures et demie

Slide 19 - Sleepvraag

le pronom possessif:
geeft bezit aan, van wie iets is
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Choisis le bon pronom possessif:
(jouw)............maison (v)
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 21 - Quizvraag

Choisis le bon pronom possessif:

(zijn)..........soeur
A
sa
B
ses
C
son

Slide 22 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) oncle (m)
A
sa
B
tes
C
son
D
ses

Slide 23 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) copine (v)
A
sa
B
ton
C
son
D
ta

Slide 24 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

______________(mijn) amies
A
mes
B
mon
C
ma
D
ton

Slide 25 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 26 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (haar) père
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 27 - Quizvraag

Le pronom possessif
vrouwelijk
meervoud
mannelijk
mon
ma
mes

Slide 28 - Sleepvraag

Bezittelijke Voornaamwoorden meervoud
Maak de juiste combinaties.
Le pronom possessif
ONS/ONZE
JULLIE / UW
HUN
notre
votre
leurs
vos
votre
nos
leur
notre
leur

Slide 29 - Sleepvraag

Bezittelijke Voornaamwoorden enkelvoud
Maak de juiste combinaties.
Le pronom possessif (apprendre 5)
MIJN
JOUW
ZIJN/HAAR
  mon
 ton
  son
  ta
  tes
  mes
  ses
   ma
  sa

Slide 30 - Sleepvraag