Schrijven les 1

Schrijven
Les 1
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Schrijven
Les 1

Slide 1 - Tekstslide

Introductie (vooruitblik naar het examen)

Algemene informatie over het examen:

- Het examen schrijven duurt 90 minuten.
- Het is een schriftelijk examen.

Slide 2 - Tekstslide

 Het examen bestaat uit 2 examenopdrachten. Dit kan zijn:
   
  Een artikel schrijven.
  Een e-mail schrijven (formeel / informeel).
  Een zakelijke brief schrijven

Slide 3 - Tekstslide

 De opdrachten worden op 3 onderdelen beoordeeld:
  Inhoud (deze weeg het zwaarst)
  Taalgebruik (spelling, leestekens, zinsbouw)
  Conventies (opbouw, afspraken die horen bij een van de examenopdrachten)

Het handschrift moet goed leesbaar zijn.

Slide 4 - Tekstslide

Onderwerp en hoofdgedachte formuleren.
Het onderwerp van een tekst beschrijft in één woord of een groepje woorden waar de tekst in zijn geheel over gaat. Bijvoorbeeld: hipsters.

In de hoofdgedachte formuleer je in één zin het belangrijkste wat je over het onderwerp wilt zeggen. Bijvoorbeeld: hipsters willen graag opvallen.


Slide 5 - Tekstslide

Vaak gebruik je het onderwerp of de hoofdgedachte als titel van je tekst. Aan de hoofdgedachte kun je soms zien om welke tekstsoort het gaat. 

Schrijf je een tekst met als titel 'Hipsters zijn aanstellers' dan ben je bezig met een betoog. Je probeert je publiek van je mening te overtuigen. 

Slide 6 - Tekstslide

Inleiding, kern en slot in je eigen tekst.
Als je zelf een tekst schrijft, breng je de tekstdelen inleiding, kern en slot in je tekst aan. 

Voor het schrijven heb je informatie verzameld. Die informatie moet in de juiste volgorde aan bod komen. 
Bekijk vooraf wat je al als inhoud hebt en waar je dat in je tekst wilt plaatsen.  

Slide 7 - Tekstslide

Inleiding

Je tekst begin je met een inleiding van meestal één alinea.

Je bedenkt wat je met de inleiding wil bereiken:






 

Slide 8 - Tekstslide

Aandacht trekken.

Je trekt de aandacht van de lezer bijvoorbeeld door
- in te haken op de actualiteit
-iets te schrijven over de geschiedenis (van het onderwerp) zodat de lezer nieuwsgierig wordt naar hoe het nu is
-een voorbeeld te geven of het belang voor de lezer te noemen. 

Slide 9 - Tekstslide

Informeren


Je introduceert het onderwerp en geeft aan wat de lezer kan verwachten in de rest van de tekst. 

Slide 10 - Tekstslide

Motiveren.


Je maakt de lezer duidelijk welke voordelen hij kan hebben van het lezen van de hele tekst. 

Slide 11 - Tekstslide

Kern
De kern is het middenstuk van een tekst en bestaat vaak uit meer dan één alinea.  

Het onderwerp dat in de inleiding kort genoemd is, werk je in de kern verder uit. De kern kan meerdere deelonderwerpen bevatten. Bij deelonderwerpen is het goed om tussenkopjes te gebruiken.  

Slide 12 - Tekstslide

Slot
Het slot is het laatste deel van je tekst. 

Je bedenkt hoe je je tekst wilt afsluiten:   
een samenvatting geven;
een conclusie trekken;
naar de toekomst kijken;
een vraag meegeven aan de lezer. 

Slide 13 - Tekstslide

Een snelle terugblik, hoe moest het ook alweer?
Namen van maanden en dagen schrijf je niet met een hoofdletter: mei, maandag.

Veelgebruikte afkortingen zoals, tv, en mbo, schrijf je niet met een hoofdletter.

Slide 14 - Tekstslide

Een snelle terugblik, hoe moest het ook alweer?

Een zin begint altijd met een hoofdletter. Ook namen van mensen, plaatsen en landen beginnen met een hoofdletter:

Siem vroeg aan mevrouw Arslan of hij haar kon helpen.
In Frankrijk liggen verschillende grote steden, bijvoorbeeld Parijs en Marseille.

 

Slide 15 - Tekstslide

Een zin eindigt vaak met een punt. Maar niet altijd!
Na een vraagzin zet je een vraagteken:
- Ga je vanavond mee naar de stad?
- Weet Tamar misschien hoe laat de film begint?

Na een uitroep of gebiedende wijs zet je een uitroepteken:
- Kom nu meteen hier!
- Oh, wat een ontzettend mooie scooter! 

Slide 16 - Tekstslide

Hieronder zie je steeds twee zinnen die bijna hetzelfde zijn. Eén van de twee zinnen is goed, de andere is fout.

Kies bij ieder tweetal de juiste zin.
A
Wauw, wat een mooie auto?
B
Wauw, wat een mooie auto!

Slide 17 - Quizvraag

Hieronder zie je steeds twee zinnen die bijna hetzelfde zijn. Eén van de twee zinnen is goed, de andere is fout.

Kies bij ieder tweetal de juiste zin.
A
Waar ga je naartoe volgende vakantie!
B
Waar ga je naartoe volgende vakantie?

Slide 18 - Quizvraag

Hieronder zie je steeds twee zinnen die bijna hetzelfde zijn. Eén van de twee zinnen is goed, de andere is fout.

Kies bij ieder tweetal de juiste zin.
A
Hoe heet die jongen uit Sneek ook alweer? 
B
Hoe heet die jongen uit Sneek ook alweer!

Slide 19 - Quizvraag

Hieronder zie je steeds twee zinnen die bijna hetzelfde zijn. Eén van de twee zinnen is goed, de andere is fout.

Kies bij ieder tweetal de juiste zin.
A
Houd je mond!
B
Houd je mond?

Slide 20 - Quizvraag

Hieronder zie je steeds twee zinnen die bijna hetzelfde zijn. Eén van de twee zinnen is goed, de andere is fout.

Kies bij ieder tweetal de juiste zin.
A
Wie heeft er zin in babi pangang!
B
Wie heeft er zin in babi pangang?

Slide 21 - Quizvraag

Voorbereiding op het onderdeel, een artikel schrijven.

Stap 1.
Lees eerst de beschrijving en de opdracht goed door.
Beantwoord voor jezelf de volgende vragen:
- Wat voor tekst moet ik schrijven?
- Wat is het doel van mijn tekst?
- Wie is het publiek van mijn tekst? 

Slide 22 - Tekstslide

Voorbereiding op het onderdeel, een artikel schrijven.
Stap 2:
Bekijk de lijst met punten die in je artikel moeten komen.
Markeer belangrijke punten, bijvoorbeeld:
- Noem de aanleiding…
- Geef jouw eigen ervaring…
- Twee voordelen van…

Slide 23 - Tekstslide

Voorbereiding op het onderdeel, een artikel schrijven.
Stap 3: 
- Orden de gevonden informatie. 
- Verdeel de onderdelen over ten minste drie alinea’s 
- Schrijf per alinea in steekwoorden op wat je gaat schrijven

Slide 24 - Tekstslide

Voorbereiding op het onderdeel, een artikel schrijven.
Stap 4:
Schrijf je tekst (let goed op het minimaal aantal woorden)
Denk eraan;
- Een goedlopende tekst heeft volledige zinnen.
- Maak de zinnen niet te lang.
- Gebruik witregels tussen de alinea’s
- Zet een eigen titel boven het artikel
- Zet je naam onder het artikel. 

Slide 25 - Tekstslide

Voorbereiding op het onderdeel, een artikel schrijven.
Stap 5:
Controleer de inhoud. Staat alle informatie van stap 3 in het artikel?
Controleer het taalgebruik. Verbeter fouten als je deze tegenkomt.
Controleer de conventies. Zorg dat de indeling klopt en de tekst er verzorgd uitziet.  

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 2: Een artikel schrijven

Enkele leerlingen geven aan dat zij het maken van schoolopdrachten vaak combineren met andere zaken als het checken van de e-mail en het reageren op ontvangen berichtjes. Ook doen ze tijdens het maken van opdrachten vaak andere kleine klusjes tussendoor, of combineren ze het maken van huiswerk met zaken als tv-kijken of muziek luisteren. In de klas ontstaat een discussie over de voor- en nadelen hiervan. 

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht 2: Een artikel schrijven  
Veel leerlingen zijn van mening dat multitasken er tegenwoordig bij hoort en dat je er niet aan ontkomt. Je moet ermee leren omgaan. Daarom zetten zij hun telefoon vaak niet uit tijdens het maken van schoolopdrachten. Bovendien is het handig om je telefoon bij de hand te hebben, omdat je ook eenvoudig de hulp van anderen kunt inroepen als je vragen hebt. Andere leerlingen zijn het hier niet mee eens. Ze zijn van mening dat je je niet goed kunt concentreren op de opdrachten zelf als je verschillende dingen tegelijk doet. Zij wijzen ook op de inhoud van de tekst ‘Nu even niet’. 

Slide 28 - Tekstslide

Schrijf het artikel voor de schoolkrant. Gebruik daarvoor de gegevens op de vorige bladzijde.

Gegevens die niet in de opdracht staan, moet je zelf bedenken.
Besteed in jouw artikel aandacht aan de volgende punten:
− de aanleiding om het artikel te schrijven;
− jouw eigen ervaring met multitasken tijdens het maken van school-opdrachten;
− twee voordelen van multitasken tijdens het maken van school-opdrachten;
− twee nadelen van multitasken tijdens het maken van school-opdrachten;
− wat volgens jou beter is: wel of niet multitasken tijdens het maken van schoolopdrachten;
− twee argumenten die jouw mening ondersteunen;
− wat je hoopt te bereiken met je artikel.

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 2: Een artikel schrijven  
Jullie docent vindt dat het belangrijk is om verder na te denken over dit onderwerp. Daarom vraagt hij je een artikel te schrijven over de voor- en nadelen van multitasken bij het maken van schoolopdrachten. Ook geef je aan wat volgens jou beter is: wel of niet multitasken tijdens het maken van schoolopdrachten. Het artikel zal geplaatst worden in de schoolkrant, zodat ook leerlingen uit andere klassen het kunnen lezen.

Slide 30 - Tekstslide

Maak er een samenhangend geheel van en zet er een passende titel boven. Zet je voor- en achternaam onder het artikel.

Zie schrijven les 1 in teams!

Slide 31 - Tekstslide