Grammatica Toets 3T les 2

What are we going to do today? 
- Reading 10 minutes. 
- Grammar revision
- Gimkit with words

Lesson goal: 
at the end of the lesson you feel more prepared for the test. 

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

What are we going to do today? 
- Reading 10 minutes. 
- Grammar revision
- Gimkit with words

Lesson goal: 
at the end of the lesson you feel more prepared for the test. 

Slide 1 - Tekstslide

Reading
Let's read our book for 10 minutes. 

In silence. 
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Een lidwoord komt voor het zelfstandig naamwoord te staan. 
Een meisje = A girl. 

The: betekend 'de'. Deze gebruik je bij zowel enkelvoud als meervoud. 
de katten = the cats 

An & a: betekenen 'een'.  Je gebruikt deze woorden dus alleen bij enkelvouden. 

Slide 3 - Tekstslide

an gebruik je wanneer er sprake is van een klinkerbotsing. 
a apple kan bijvoorbeeld niet want apple begint met een A. dus gebruik je an apple. 

Let op! Sommige woorden beginnen met een klinker als je het schrijft, maar je hoort een medeklinkerklankaan het begin.  
Bijvoorbeeld bij het woord uniform. Je hoort een 'j', dus gebruik je a.

Slide 4 - Tekstslide

Sommige woorden beginnen met een medeklinker als je het schrijft, maar je hoort een klinkerklank aan het begin.  
Bijvoorbeeld bij hour waar de 'h' niet wordt uitgesproken. Je hoort 'au' dus gebruik je an. 

Slide 5 - Tekstslide

They have ...... (een) very large house

Slide 6 - Open vraag

She told me to meet her at ....... (de) library.

Slide 7 - Open vraag

I only had ..... (een) apple for breakfast, I'm starving.

Slide 8 - Open vraag

They have a meeting at ...... (het) building across the street.

Slide 9 - Open vraag

Grammar: If and when 
If en when geven beide aan onder wat voor omstandigheden dingen gebeuren. 
if: gebruik je als je denk dat iets ZOU KUNNEN gebeuren .
when: gebruik je als je ZEKER WEET dat iets gaat gebeuren. 

If I go out later, I'll close the door. 
When we fly to Spain, I will be very nervous. 

Slide 10 - Tekstslide

..... it rains, I will get an umbrella. But I don't think it will.
A
If
B
when

Slide 11 - Quizvraag

..... I'm older, I want to be a docter.
A
if
B
when

Slide 12 - Quizvraag

We are going to have dinner ....... dad comes back from work
A
if
B
when

Slide 13 - Quizvraag

Future (toekomende tijd) 
In het kort: 
Toekomende tijd: Future. 
De toekomst aangeven. Dit kan op 4 manieren: 
- I will miss you : Will. -->25% (dat het doorgaat/gebeurd)
- It's going to rain : Going to + werkwoord. --> 70%
- My train leaves at 10 o'clock : Present Simple. --> 100%

Slide 14 - Tekstslide

Will
Je gebruikt will bij beloftes, aankondigen en besluiten. 

I will do my laundry tomorrow. 
I think we will win the lottery. 

Slide 15 - Tekstslide

to be going to
Je gebruikt am/are/is + going to + hele ww als je wilt aangeven dat iemand iets in de toekomst van plan is.  In Nederlands gebruik je vaak het woord: gaan 

I am going to call you later. 
It is going to rain today. 

Slide 16 - Tekstslide

Present Simple
Je gebruikt de PS om te praten over vasstaande toekomst, rooster of schema. 

The plane to London leaves in an hour. 
School starts at 08.25. 

Slide 17 - Tekstslide

I ....... (to clean) my room, I promise!
A
will
B
am going to
C
clean
D
am cleaning

Slide 18 - Quizvraag

The bus ..... (to leave) at 8 o'clock
A
will leave
B
is going to
C
leaves
D
is leaving

Slide 19 - Quizvraag

She ..... (to call) you later.
A
will call
B
is going to call
C
calls
D
is calling

Slide 20 - Quizvraag