Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
BOL 2 Lesweek 9 (2) Oefenen voor de toetsweek
Wat staat er op de planning?
1 / 32
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
In deze les zitten
32 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
50 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Wat staat er op de planning?
Slide 1 - Tekstslide
Algemene lesdoelen
We oefenen vandaag voor de toets LEZEN (toetsweek)
We oefenen met
twee
teksten (in de toetsweek zijn het der drie).
Alle soorten vragen waar jullie mee geoefend hebben, komen terug in de toets .
Slide 2 - Tekstslide
Tekstdoelen bij tekst 1
Je herkent het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst (1.1)
Je herkent de bedoeling van de schrijver en je herkent het tekstdoel (1.2)
Je weet waar je op moet letten als je wilt weten wanneer een tekst betrouwbaar is (feit of mening) 1.4
Slide 3 - Tekstslide
Algemene vraag:
Waar vind je vaak het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst?
A
In de inleiding en het middenstuk.
B
In de inleiding en het slot.
C
In de titel en inleiding.
D
In het middenstuk en slot.
Slide 4 - Quizvraag
Algemene vraag:
Het belangrijkste doel van een gebruiksaanwijzing is? ......
A
informeren
B
instrueren
C
overhalen
D
overtuigen
Slide 5 - Quizvraag
Algemene vraag:
Op welke twee dingen let je om de betrouwbaarheid van een tekst te bepalen?
A
Je kijkt of de bron betrouwbaar is.
B
Je kijkt of er afbeeldingen bij de tekst staan.
C
Je let op of er feiten in de tekst genoemd worden.
D
Je let op voor wie de tekst is geschreven
Slide 6 - Quizvraag
timer
3:00
Slide 7 - Tekstslide
Wat is het onderwerp van tekst 1?
A
Hunebed is grafmonument.
B
Hunebed moet beschermd worden.
C
Kinderen vallen vaak van een hunebed.
Slide 8 - Quizvraag
Tekst is een.....
A
advertentie
B
betoog
C
nieuwsbericht
Slide 9 - Quizvraag
Wat wil meneer Klompmaker bereiken?
A
De lezer informeren over het verbod om op hunebeden te klimmen.
B
De lezer instrueren wat wel/niet mag bij een hunebed.
C
De lezer overtuigen dat een hunebed geen klimrek is.
Slide 10 - Quizvraag
Welke uitspraak over de betrouwbaarheid van tekst 1 is juist?
A
De schrijver geef alleen de mening van dhr. Klompmaker weer.
B
De schrijver geeft zijn mening + de mening van dhr. Klompmaker.
C
De schrijver noemt feiten + de mening van dhr. Klompmaker.
Slide 11 - Quizvraag
Voorkomt een touw als afrastering ongelukken?
A
Ja, want men krijgt een boete als men erop klimt.
B
Nee, want kinderen kunnen makkelijk onder het touw door.
C
Waarschijnlijk wel, omdat er een bordje 'niet betreden' bij staat.
Slide 12 - Quizvraag
Wat bedoelt dhr. K met (alinea 3):
"Het hunebed is nota bene het topstuk uit de Canon van Nederland?
A
Een hunebed is belangrijk voor bekende Nederlanders.
B
Een hunebed is belangrijk voor de Nederlands geschiedenis.
C
Een hunebed is belangrijk voor de top van de Nederlandse samenleving.
Slide 13 - Quizvraag
Welke zin geeft de hoofdgedachte het BESTE weer?
A
Vanwege beschadigingen wil dhr. K een afrastering om het hunebed.
B
Vanwege vele ongelukken wil dhr. K een afrastering om het hunebed.
C
Vanwege het feit dat hunebedden grafmonumenten zijn wil dhr. k een afrastering.
Slide 14 - Quizvraag
Tekstdoelen bij Tekst 2
Je herkent de opbouw van een tekst (2.1)
Je herkent deelonderwerpen. (2.2)
Je herkent signaalwoorden en tekstverbanden (2.3)
Tekstbegrip algemeen. (2.4)
Slide 15 - Tekstslide
Algemene vragen:
In het slot van een tekst staat vaak .....
A
..een anekdote over het onderwerp.
B
...een samenvatting of conclusie.
C
....genoemd wie de schrijver is.
Slide 16 - Quizvraag
Algemene vragen:
Deelonderwerpen kun je vaak snel vinden door ....
A
.. de belangrijke signaalwoorden te lezen.
B
...de hele tekst snel door te elzen.
C
...de titel en de tussenkopjes te lezen
Slide 17 - Quizvraag
timer
6:00
Slide 18 - Tekstslide
Welke uitspraak is waar?
A
De signaalwoorden: ook, om te beginnen, + tevens geven een TOELICHTING.
B
Een TEGENSTELLING begint vaak met: maar of desondanks.
C
Het signaalwoord hieruit geen een TIJDVOLGORDE aan.
Slide 19 - Quizvraag
Om welk tekstverband gaat het hier?
Voordat we met vakantie gaan, moeten we een nieuw paspoort aanvragen.
A
conclusie
B
tegenstelling
C
tijd
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
dinsdag pakjesdag
B
nadelen van thuiswerken
C
pakketjes voor de buren
Slide 21 - Quizvraag
Hoe begint de schrijfster de tekst (vetgedrukte alinea)
A
met een anekdote
B
met een korte samenvatting
C
met een voorbeeld van het onderwerp
Slide 22 - Quizvraag
Wat ''moet niet te dol worden"?
(alinea 2)
A
Het aantal buren van Sandra vd Graaf dat niet thuis is.
B
Het aantal pakketjes v.d. buren die bij Sandra v.d. Graaf wordt bezorgd.
C
Het aantal keren dat de kinderen wordt gewekt door de postbode.
Slide 23 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met:
Iedereen die op loopafstand woont en thuis is, is de sigaar als de bezorger dat in de smiezen heeft. (al.3)
A
Als de bezorger door heeft dat iemand thuis is, belt hij altijd aan.
B
Als de bezorger merkt dat je thuis bent, komt hij graag langs voor een praatje.
C
Als de bezorger merkt dat je thuis bent, heb je gelukkig tijd om het pakketje aan te nemen.
Slide 24 - Quizvraag
Waarom bellen pakketbezorgers vaak bij de buren aan?
A
Omdat ze de ergernis bij mensen willen verkleinen.
B
Omdat ze het een burendienst vinden.
C
Omdat ze onkosten maken als ze twee keer moeten rijden.
D
Omdat ze betaald worden per bezorgd pakket.
Slide 25 - Quizvraag
Welk verband staat aan het begin van alinea 5?
A
doel-middel
B
tegenstelling
C
toelichting
Slide 26 - Quizvraag
Wat is de belangrijkste informatie in alinea 4?
A
De burendienst voor pakketjes Via Tim is een groot succes.
B
Door Via Tim weten mensen waar hun pakketje is bezorgd.
C
Michiel Nieuwkerk was het gedoe met de pakketbezorging spuugzat.
Slide 27 - Quizvraag
Met welk signaalwoord zou je alinea 6 ook kunnen beginnen? (in plaats van WEL)
A
Al met al
B
Desondanks
C
Dus
D
Vervolgens
Slide 28 - Quizvraag
De schrijver eindigt de tekst met een ....
A
.....advies voor de pakketbezorger.
B
....bewijs dat de pakketbezorger zijn best doet.
C
.... een korte samenvatting van de oplossing.
Slide 29 - Quizvraag
Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Door online te winkelen, worden steeds meer pakketjes thuis bezorgd.
B
Mens die thuis zijn, nemen vaak pakketjes aan voor hun buren.
C
Mensen willen graag zo snel mogelijk hun pakketje ontvangen.
D
Veel mensen vinden het vervelend om een pakketje voor de buren aan te nemen.
Slide 30 - Quizvraag
Waarom laat de schrijver verschillende mensen aan het woord?
A
Om duidelijk te maken dat het bezorgen van pakketjes echt een probleem is.
B
Om de verschillende kanten van het bezorgprobleem en de oplossing te laten zien.
C
Om voorbeelden te geven van manieren om pakketjes te weigeren.
Slide 31 - Quizvraag
Weten wat je cijfer zou zijn?
Kijk in RESULTATEN en je weet wat je nog moet oefenen voor de toets volgende week!
Slide 32 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Lezen 2.2 (Les uit NN)
Oktober 2022
- Les met
21 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Leesvaardigheid - examen
April 2017
- Les met
31 slides
door
Examentraining
n
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4
Examentraining
Leesvaardigheid (deel)onderwerp, hoofdgedachte, tekstdoelen
April 2023
- Les met
38 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k, g
Leerjaar 2
Lezen: De opbouw van een tekst.
Februari 2023
- Les met
16 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Examentraining mavo 4: leesvaardigheid
April 2018
- Les met
21 slides
door
Examentraining
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 4
Examentraining
Lezen 2.2 (Les uit NN)
Maart 2022
- Les met
19 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
NN H1 : Leesteksten verkennen
Oktober 2024
- Les met
24 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Week 2
Januari 2021
- Les met
11 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1