In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Over welke soorten woordsoorten gaat toets 2.
Slide 1 - Open vraag
oké nu weten we over welke woordsoorten we het gaan hebben, dus we gaan verder.
Slepen maar!!!
Slide 2 - Tekstslide
Bepaald lw
onbepaald lw
De
Het
Een
Slide 3 - Sleepvraag
lidwoorden
Bepaalde lidwoorden
de bepaalde lidwoorden zijn:
De en Het
Uitleg
Slide 4 - Tekstslide
Onbepaald lidwoord
Er is maar 1 onbepaald lidwoord namelijk:
Een
Uitleg
Slide 5 - Tekstslide
een Zelfstandig naamwoord verteld iets over het bijvoeglijk naamwoord
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quizvraag
Eigenlijk is het andersom: Een bijvoeglijk naamwoord verteld iets over het zelfstandig naamwoord.
Dat kan je bijv. zien bij:
De rode scooter
Rode vertelt iets over de scooter
ofterwel het bnw vertelt iets over het znw
Slide 7 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord en een bijvoeglijk naamwoord????
Slide 8 - Open vraag
Hoe herken je een werkwoord.
A
Alle werkwoorden zij dingen die je kan doen
B
een werkwoord kan je herkennen aan de laatste letter van het woord.
C
niet, je moet gokken
D
Het werkwoord zegt iets over het telwoord
Slide 9 - Quizvraag
Werkwoorden
Werkwoorden zijn dus dingen die je kan doen zoals in de zin:
Joris en violet vinden wandelen echt superleuk!
in deze zin is wandelen jet werkwoord omdat:
jij wandelt
ik wandel
hij/zij wandelt
het wandelt
wij wandelen
Slide 10 - Tekstslide
Nog een laatste dingetje: Je kan ook een werkwoord gebruiken als bijvoegelijk naamwoord!!! En dan hoor ik je al denken:"Wat bedoelt ze daar nou weer mee?" nou dit:
Het paar kust en is heel erg blij!!
Het kussende paar is heel erg blij!
Kussende is eigenlijk een werkwoord omdat, je heb:
ik kus jij kust en wij kussen en hij/zij kust
Maar in dit geval zegt kussende iets over paar( het znw)
Dus dan is het woord paar een bijvoeglijk naamwoord!!
Slide 11 - Tekstslide
Het vliegtuig is gekrompen Maak een nieuwe zin waarin gekrompen het bijvoeglijk naamwoord is inplaats van het ww
Slide 12 - Open vraag
Het kind is gered Maak een nieuwe zin waarin gered het bijvoegenlijk naamwoord is inplaats van het ww
Slide 13 - Open vraag
wat zijn voorzetsels??
A
aan
B
trouwens
C
ondanks
D
tijdens
Slide 14 - Quizvraag
Voorzetsels
Voorzetsels zijn woorden die iets zeggen over de plaats, de reden of de oorzaak van een zelfstandig naamwoord. bijvoorbeeld:
aan het water
in de vakantie
in verband met
Slide 15 - Tekstslide
ik sta in verband met de directrice van de school. Hoeveel en welke voorzetsels zijn er?
Slide 16 - Open vraag
wat is een bijwoord
A
een woord wat van alles kan aangeven in een zin. Maar je kan het woord ook weglaten.
B
een plezier woord
C
het belangrijkste woord uit de zin
D
dat is maar de vraag.....
Slide 17 - Quizvraag
Bijwoord
Een bijwoord kan van alles aangeven zoals:
de tijd: morgen,gisteren
de plaats: er, daar, hier
de zekerheid: absoluut,zeker
de ontkenning: niet, nooit
of de 5w's en 1 H
Slide 18 - Tekstslide
noem 1 bijwoord
A
later
B
moeder
C
gewoon
D
ok
Slide 19 - Quizvraag
aanwijzend voornaamwoord
Slide 20 - Woordweb
deze koe is echt heel erg oud. Wat is het aanwijzend voornaamwoord?