In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
De Tweede Wereldoorlog
QUIZ
Slide 1 - Tekstslide
Wanneer begon de Tweede Wereldoorlog?
A
1939
B
1940
C
1945
D
1914
Slide 2 - Quizvraag
Nederland was tijdens de Tweede Wereldoorlog:
A
Niet neutraal
B
Neutraal
Slide 3 - Quizvraag
Met de inval in welk land begon de Tweede Wereldoorlog?
A
Nederland
B
Polen
C
België
D
Rusland
Slide 4 - Quizvraag
Aanleiding Tweede Wereldoorlog in Europa.
A
Anschluss
B
Bezetting Sudetenland
C
Aanval op Tsjechië
D
Aanval op Polen
Slide 5 - Quizvraag
De Tweede Wereldoorlog duurde van:
A
1940 - 1945
B
1939 - 1944
C
1914 - 1918
D
1939 - 1945
Slide 6 - Quizvraag
Wie was de leider van Engeland tijdens de Tweede Wereldoorlog?
A
Churchill
B
Mussolini
C
Roosevelt
D
Stalin
Slide 7 - Quizvraag
Welke Nederlandse stad werd in het begin van de Tweede Wereldoorlog gebombardeerd?
A
Amsterdam
B
Den Haag
C
Rotterdam
D
Utrecht
Slide 8 - Quizvraag
Met welk land sloot Hitler voor de Tweede Wereldoorlog een niet-aanvalspact?
A
Frankrijk
B
Groot-Brittannië
C
Sovjet-Unie
D
Tsjechoslowakije
Slide 9 - Quizvraag
De Tweede Wereldoorlog in Nederland begon op:
A
5 mei 1940
B
8 mei 1940
C
10 mei 1940
D
15 mei 1940
Slide 10 - Quizvraag
De Tweede Wereldoorlog eindigde in Nederland op:
A
10 mei 1944
B
10 mei 1945
C
5 mei 1945
D
4 mei 1945
Slide 11 - Quizvraag
Door welke gebeurtenis eindigde de Tweede Wereldoorlog?
A
De atoombom op Nagasaki
B
De val van Berlijn
C
D-Day
D
De atoombom op Hiroshima
Slide 12 - Quizvraag
Wanneer gingen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten meedoen met de Tweede Wereldoorlog?
A
1939
B
1940
C
1941
D
1942
Slide 13 - Quizvraag
Bij welke gebeurtenis hoort de afbeelding?
A
Bombardement op Amsterdam
B
Bombardementen in Engeland
C
Overgave van Nederland
D
Het begin van de tweede wereldoorlog
Slide 14 - Quizvraag
Wat maakt de Sovjet-Unie tot een bondgenoot in de Tweede Wereldoorlog?
A
Operatie Barbarossa (aanval op Sovjet-Unie)
B
De Russische Revolutie
C
De aanval op Pearl Harbor
D
Het niet-aanvalsverdrag van 1939
Slide 15 - Quizvraag
Welke 2 landen tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn bekend door hun wrede acties?
A
Italië & Zwitserland
B
Frankrijk & België
C
Japan & Nazi-Duitsland
D
VS & Engeland
Slide 16 - Quizvraag
De Duitse inval in Polen (oorzaak) was het begin van de Tweede Wereldoorlog (gevolg).
➤Wat voor soort gevolg is de Tweede Wereldoorlog in dit geval?
A
Bedoeld gevolg op lange termijn.
B
Bedoeld gevolg op korte termijn.
C
Onbedoeld gevolg op lange termijn.
D
Onbedoeld gevolg op korte termijn.
Slide 17 - Quizvraag
Duitsland heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog veel landen aangevallen, waaronder Frankrijk, Polen en de Sovjetunie.
➤In welke volgorde werden deze landen door Duitsland aangevallen?
A
Frankrijk – Polen – Sovjet-unie
B
Frankrijk – Sovjet-unie – Polen
C
Polen – Frankrijk – Sovjet-unie
D
Polen – Sovjet-unie – Frankrijk
Slide 18 - Quizvraag
Duitsland heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog veel landen aangevallen, waaronder Frankrijk, Polen en de Sovjetunie.
➤Welke titel hoort bij de kaart van Europa?
A
bondgenoten van Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog
B
Duitsland, bondgenoten en door Duitsland bezette gebieden
C
landen die deelnemen aan de Tweede Wereldoorlog
D
lidstaten van de geallieerden tijdens de Tweede Wereldoorlog
Slide 19 - Quizvraag
Veel historici zien de afloop van de Eerste Wereldoorlog als een oorzaak van de Tweede Wereldoorlog.
➤Welk argument hoort bij deze mening?
A
De Sovjet-Unie sloot een niet-aanvalsverdrag met Duitsland.
B
Duitsland was ontevreden over het Verdrag van Versailles.
C
Frankrijk wilde het verloren grondgebied terug hebben.
D
Groot-Brittannië vond dat Duitsland niet hard genoeg was aangepakt.
Slide 20 - Quizvraag
Hieronder staan vier beweringen over de Jodenvervolging in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. ➤Welke bewering is juist?
A
Alleen Joden waren verplicht altijd een persoonsbewijs bij zich te hebben.
B
Het grootste deel van de Joden kon de oorlog overleven dankzij de
mogelijkheid om onder te duiken.
C
Joden werden vervolgd omdat ze tegen de nazi's waren en niet op de
NSDAP stemden.
D
Na een razzia werden Joden afgevoerd naar doorgangskamp Westerbork.
Slide 21 - Quizvraag
Deze vraag gaat over de Tweede Wereldoorlog.
Welke omschrijving hoort bij het begrip 'razzia'?
A
door politie of leger georganiseerde jacht op een groep mensen
B
iemand die zich voor langere tijd verbergt, om niet te worden opgepakt
C
overgave
D
plaats waar gevochten wordt
Slide 22 - Quizvraag
Deze vraag gaat over de Tweede Wereldoorlog. Over welk begrip gaat de bron?
A
capitulatie
B
geen van de genoemde begrippen is juist
C
genocide
D
racisme
Slide 23 - Quizvraag
Welke zin over de Tweede Wereldoorlog is juist?
A
De Duitse overwinning bij Stalingrad was een keerpunt in de oorlog.
B
Duitsland, Groot-Brittannië en de VS vormden de geallieerden.
C
In 1941 werden de VS aangevallen door Duitsland en Japan.
D
Vanaf 1943 drongen de geallieerden het Duitse leger terug.
Slide 24 - Quizvraag
Sleep de onderstaande vijf voorbeelden naar een van de drie begrippen:
timer
1:00
Militarisme
Nationalisme
Wapenwedloop
trots zijn op je eigen land
graag bevelen uitvoeren.
superkannonnen maken
een sterk leger willen
kritiek op je land afwijzen.
Slide 25 - Sleepvraag
Deze vraag gaat over de revolutie in Rusland:
Lees de onderstaande vijf feiten: 1. Communisten grijpen de macht. 2. De democratische regering zet de oorlog voort. 3. De tsaar treedt af. 4. Het volk leed honger en kwam in opstand. 5. Lenin stichtte de Sovjet-Unie.
Zet de vijf feiten in de juiste tijdsvolgorde:
A
4 --> 3 --> 2 --> 1 --> 5
B
3 --> 4 --> 2 --> 1 --> 5
C
1 --> 2 --> 3 --> 4 --> 5
D
4 --> 3 --> 5 --> 2 --> 1
Slide 26 - Quizvraag
Wat hoort NIET bij een totalitaire staat?
A
De overheid regelt de economie
B
1 partij heeft alle macht
C
Onderwijs wordt gebruikt voor de indoctrinatie.
D
Kranten leveren kritiek op de regering.
Slide 27 - Quizvraag
Op de afbeelding zie je de oktoberrevolutie in 1917.
Wie is wie?
Tip: cijfer 1 is de leider van de Sovjet-Unie vanaf 1917, en cijfer 2 is zijn opvolger.
A
1 = Stalin, 2= Lenin
B
1 = Lenin, 2= Stalin
C
1 = Hitler, 2= Stalin
D
1 = Lenin, 2 Hitler
Slide 28 - Quizvraag
Wat hoort bij 'fascisme'?
A
gelijkheid
B
veel kletsen met politici
C
sterke leider
D
geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 29 - Quizvraag
Oorzaak of gevolg van de machtsovername van Hitler in 1933?
1. Alle Duitsers moesten de Führer gehoorzamen; 2. De armoede in Duitsland nam toe. 3. De werkloosheid in Duitsland groeide. 4. Nationaalsocialisten maakten van Duitsland een totalitaire staat.
A
1. gevolg, 2. oorzaak, 3. oorzaak, 4. gevolg
B
1. oorzaak, 2. oorzaak, 3. oorzaak, 4. gevolg
C
1. gevolg, 2. gevolg, 3. oorzaak, 4. gevolg
D
1. gevolg, 2. oorzaak, 3. gevolg, 4. oorzaak
Slide 30 - Quizvraag
Opdracht: sleep de onderstaande 6 zinnen naar de juiste kolom.
timer
1:00
Collaboratie
Verzet
'fout' zijn
joden verraden
illegale krant uitgeven
NSB'er doodschieten
onderduikers helpen
vechten tegen Russen
Slide 31 - Sleepvraag
Deze vraag gaat over de Tweede Wereldoorlog.
Bij welk begrip past de foto het beste?
A
censuur
B
collaboratie
C
indoctrinatie
D
verzet
Slide 32 - Quizvraag
Lees eerst de bron.
Wat is het juiste antwoord?
A
De schrijver is een communist.
B
De schrijver roept mensen op om Europa te verdedigen tegen de Duitsers.
C
De schrijver roept mensen op om mee te vechten in het Duitse leger.
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist
Slide 33 - Quizvraag
Combineer de acht begrippen (links) met de omschrijvingen (rechts) door te slepen.
timer
1:30
bezetting
censuur
collaboratie
fout
gelijkschakeling
onderduiken
propaganda
razzia
aan de Duitse kant tijdens de bezetting.
de vijand helpen.
een land bestuurt een ander land met dwang.
georganiseerde jacht op een groep mensen.
je verbergen, om niet te worden opgepakt.
onder controle van de nazi's brengen.
reclame maken voor ideeen.
toezicht houden op mediaberichten.
Slide 34 - Sleepvraag
Welke zin over Nederland en de Tweede Wereldoorlog is juist?
A
De Duitsers konden Nederland bezetten, omdat het leger niet terug vocht.
B
Duitse troepen trokken op 10 mei 1940 via het zuiden het land binnen.
C
Koningin Wilhelmina vluchtte zonder de ministers naar Londen.
D
Nederland wilde net als in de Eerste Wereldoorlog neutraal blijven.
Slide 35 - Quizvraag
Op de afbeelding zie je de voorkant van een boek. Op deze afbeelding is sprake van .....
A
censuur
B
een razzia
C
collaboratie
D
propaganda
Slide 36 - Quizvraag
Hoe heette de politieke partij van Hitler?
A
NSB
B
NSDAP
C
SDAP
D
SPD
Slide 37 - Quizvraag
Wat is Pearl Harbor?
A
Een Amerikaanse lanceerbasis.
B
Een Amerikaanse legerbasis.
C
Een Amerikaanse luchtmachtbasis.
D
Een Amerikaanse marinehaven.
Slide 38 - Quizvraag
Zijn de volgende uitspraken juist of onjuist?
1. De Holocaust is een extreem voorbeeld van antisemitisme. 2. Antisemitisme is ontstaan aan het begin van de 20e eeuw.
A
1. juist, 2. onjuist
B
1. onjuist, 2. onjuist
C
1. juist, 2. juist
D
1. onjuist, 2. juist
Slide 39 - Quizvraag
Op welke politieke stroming baseerde Hitler zijn ideeën?
A
communisme
B
socialisme
C
fascisme
D
liberalisme
Slide 40 - Quizvraag
Hoe kwam Hitler aan de macht?
A
Hij pleegde een staatsgreep.
B
Hij erfde het Duitse Keizerrijk van zijn vader.
C
Hij pleegde fraude bij de verkiezingen.
D
Hij werd democratisch gekozen.
Slide 41 - Quizvraag
Sleep de foto's van personen naar de juiste omschrijving:
timer
1:30
Leider van de NSB.
Leider van de Sovjet-Unie tijdens de Tweede Wereldoorlog
Probeerde vanuit Londen het Nederlandse verzet tegen de Duitse bezetter aan te wakkeren.
Amerikaanse president tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Duitse dictator die de Tweede Wereldoorlog begon en 6 miljoen Joden liet vermoorden.
Italiaanse dictator, grondlegger van het fascisme en bondgenoot van Hitler.