§7.3 Hard water

Wat gaan we doen vandaag?
                                                                                 Bespreken §7.3
                                                                                       Oefen met de stof
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we doen vandaag?
                                                                                 Bespreken §7.3
                                                                                       Oefen met de stof

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een zout?
A
Een verbinding van een metaal en een niet-metaal
B
een verbinding van twee metalen
C
een verbinding van twee niet-metalen
D
een moleculaire stof die kan oplossen in water

Slide 2 - Quizvraag

Van welk verschil maak je gebruik als je zout extraheert uit een mengsel van zout en zand?
A
deeltjesgrootte
B
dichtheid
C
oplosbaarheid
D
aanhechtingsvermogen

Slide 3 - Quizvraag

Bij het indampen van een oplossing van zout in water..
A
Verdampt het zout en het water gelijkmatig
B
verdampt enkel het water en blijft het zout achter
C
Verdampt enkel het zout
D
wordt het zout gescheiden

Slide 4 - Quizvraag

Zouten zijn altijd ______ bij kamertemperatuur.

Wat moet op de lege plek ingevuld worden?
A
vloeibaar
B
opgelost
C
gasvormig
D
vast

Slide 5 - Quizvraag

Wat moet op de open plekken worden ingevuld?
chroom(III)nitraat
Cr(NO3)3
Zouten bestaan altijd uit minimaal 1 postief geladen ion en 1 negatief geladen ion.
Een zoutformule of ionverhoudingsformule is altijd neutraal opgeschreven. Dat wil zeggen dat er evenveel postieve ladingen zijn als negatieve ladingen.
In een zoutnaam wordt de lading van het positieve metaal-ion tussen haakjes gezet met Romijnse telling. Dit hoeft alleen als er meerdere iontypes van zijn. Er bestaat bijvoorbeeld croom(III) en crhoom(VI).
3+ lading
index
metaal ion
1- lading
coëfficiënt
samengesteld ion
molecuul

Slide 6 - Sleepvraag

Beschrijf hoe je bariumcarbonaat kunt maken uit oplossingen van andere zouten.
A
Bariumchloride en calciumcarbonaat
B
bariumchloride en natriumcarbonaat
C
Zilverchoride en natriumcarbonaat
D
Natriumchloride en kaliumcarbonaat

Slide 7 - Quizvraag

Wat gaan we vandaag doen?
Na deze les kun je:

het verschil benoemen tussen hard en zacht water.
uitleggen wat Duitse hardheid is.
nadelen van het gebruik van hard water benoemen.
manieren beschrijven om water te ontharden.

Slide 8 - Tekstslide

Waar denk je aan bij
hardheid van water?

Slide 9 - Woordweb

Slide 10 - Video

Duitse hardheid
De hardheid van water druk je uit in Duitse Hardheidsgraden (DH)
1 DH komt overeen met 7,1 mg Ca2+  per liter. De hardheid van drinkwater in nederland is niet op alle plaatsen hetzelfde. 

Slide 11 - Tekstslide

DH betekent
A
Deense Hardheid
B
Duitse Hardheid

Slide 12 - Quizvraag

Hard en zacht water
Hart water bevat een hoge concentratie opgeloste mineralen. De positieve ionen zijn vaak calcium of magnesiumionen. Hard water kan ontstaan als regenwater op een kalkhoudende bodem valt. Regenwater is een enigzins zure oplossing en reageert dan met het calciumcarbonaat in de kalkhoudende bodem. Hoe harder het water hoe meer van deze calcium of magnesiumionen er in het water zijn opgelost. Hard water zorgt ervoor dat zeep niet zo goed schuimt als in zacht water. Je kunt hard water dus herkennen als je er een zeep in probeert te laten schuimen. 

Slide 13 - Tekstslide

  • hoge concentratie opgeloste mineralen. 
  • De positieve ionen zijn vaak calcium of magnesiumionen. 
  • Hoe harder het water hoe meer van deze calcium of magnesiumionen er in het water zijn opgelost. 
  • Hard water zorgt ervoor dat zeep niet zo goed schuimt als in zacht water. 
  • Je kunt hard water dus herkennen als je er een zeep in probeert te laten schuimen. 
Hard water

Slide 14 - Tekstslide

Hard water kan ontstaan als regenwater op een kalkhoudende bodem valt. 
Regenwater is een beetje zure oplossing en reageert dan met het calciumcarbonaat in de kalkhoudende bodem. 

Zo dus:
CaCO3 (s) + H2O (l) + CO2 (aq) → Ca2+ (aq) + 2 HCO3- (aq)
Hoe ontstaat het?

Slide 15 - Tekstslide

Duitse Hardheid graden (DH of oH)

1 DH = 7,1 mg opgeloste calcium per liter water


De eenheid van hard water

Slide 16 - Tekstslide

Verhit je water met een hoge hardheid, dat krijg je de omgekeerde reactie.

Je krijgt dan een neerslag van calciumcarbonaat (zouten H5)

Zo dus:
Ca2+ (aq) + 2 HCO3- (aq) →  CaCO3 (s) + H2O (l) + CO2 (aq) 


Ketelsteen (kalkaanslag)

Slide 17 - Tekstslide

Water verhitten 
  • kalk slaat neer dus Ca2+ gaat omlaag en je water wordt zachter

Ontharder toevoegen 
  • Door een zout to te voegen waardoor Ca2+ neerslaat (bv Na2CO3)

Groene zeep toevoegen
  •  Na+C17H35COO- = groene zeep (natrium stearaat)
  •  stearaat slaat neer met Ca2+
  • Deze neerslag noemen we kalkzeep en kun je wegspoelen
Hoe maak je hard water zacht?

Slide 18 - Tekstslide

Ionwisselaar
  • Het uitwisselen van ionen
  • Het oppervlak is positief geladen
  • Aan dit oppervlak zitten natriumionen (ionbinding) vast
  • Deze ionen wisselen in de oplossing met Ca2+
  • Na gebruik moet je de ionwisselaar regenereren (Ca2+ verwijderen) en kun je het weer gebruiken.
Hoe maak je hard water zacht?

Slide 19 - Tekstslide

1 Duitse hardheid komt over een met ...... mg
Ca2+
A
5,1
B
6,1
C
7,1
D
8,1

Slide 20 - Quizvraag

Bereken hoeveel mg er zit in
8,5 DH
Ca2+
A
51,85
B
59,5
C
60
D
60,35

Slide 21 - Quizvraag

Hard water kan aanslag geven op onderdelen van bijvoorbeeld wasmachines, dit is calciumcarbonaat.
Hoe noem je deze aanslag?
A
ketelsteen
B
krijtaanslag
C
Duitse hardheid
D
waterontharder

Slide 22 - Quizvraag

Ontstaan ketelsteen

Bij het verhitten van hard water treedt de omgekeerde reactie van de vorming van hard water op. Door deze reactie ontstaat de vaste slecht oplosbare stof calciumcarbonaat.

Slide 23 - Tekstslide

Noem 3 dingen die je vandaag hebt geleerd

Slide 24 - Open vraag

Hoe goed begrijp je deze stof?
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Stel 1 vraag over een onderdeel dat je niet helemaal hebt begrepen.

Slide 26 - Open vraag

4.4 Rekenen aan reacties - basis
Oefenen

Maken opgave 60, 61 en 62

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide