Stijlkwesties quiz

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1-4

Taalverzorging -  Twijfelwoorden

Als en dan

Die/deze en dit/dat

mijn, uw, zijn, mij, u , zij, jou, jouw

Hun, hen, zij 

Als en dan bij vergelijking

Als gebruik je als de vergelijking gelijk aan elkaar is:

Jantje is net zo lang als Pietje.

Dan gebruik je als de vergelijking niet gelijk aan elkaar is:

Jantje is langer dan pietje. 

Verwijzen met die/deze dit/dat

Bij "de" woorden verwijs je met Die en Deze 

De jongen die daar loopt.

Bij "het" woorden verwijs je met Dit en Dat.

Het meisje dat daar loopt. 

Bezit: hun, mijn, uw en jouw

Hun tas

Mijn oma

Uw mening

Jouw klasgenoot

Verwijzen met 'hun'

Bij bezit: hun bal - hun oma- hun fiets - hun sigaret

Als je het woord 'aan' ervoor kunt zetten, is het ook hun.

Hij gaf gisteren aan hun de sleutel.

Zij geven hun de sleutels.

Verwijzen met 'wat' 

- Bij overtreffende trap: het mooiste wat ik ooit heb gezien.

- Bij 'vage' woorden (alles, iets, niets): alles wat ik wil hebben.

- Bij het verwijzen naar een hele zin: 

De mentor legde alles goed uit, wat ik erg fijn vond.

Welke zin is juist geformuleerd?

1. Marc werkt even hard als Marika.
2. Marc werkt even hard dan Marika.

Welke zin is juist geformuleerd?

1. Ik bel u op een ander kanaal als u gewend bent.
2. Ik bel u op een ander kanaal dan u gewend bent.

Welke zin is juist geformuleerd?

1. Ik heb hun een compliment gegeven.
2. Ik heb hen een compliment gegeven.

Welke zin is juist geformuleerd?

1. Wij hebben hen uitgezwaaid.
2. Wij hebben hun uitgezwaaid.

Welke zin is juist geformuleerd?

1. Met hun wil ik niet samenwerken.
2. Met hen wil ik niet samenwerken.

Welke zin is juist geformuleerd?

1. Hun hebben koffie gepakt.
2. Zij hebben koffie gepakt.

Welke zin is juist geformuleerd?

1. Ik wil u bedanken.
2. Ik wil uw bedanken.

Welke zin is juist geformuleerd?

1. Mij moeder is de beste.
2. Mijn moeder is de beste.

Welke zin is juist geformuleerd?

1. Hier heb je de waardevolle spullen van jouw.
2. Hier heb je de waardevolle spullen van jou.

Welke zin is juist geformuleerd?

1. Dat humeur van jouw staat me niet aan.
2. Dat humeur van jou staat met niet aan.

Naar 'de-woorden' verwijs je met:

1. deze en dat
2. dit en die
3. deze en die
4. die en dat

Naar 'het-woorden' verwijs je met:

1. deze en die
2. deze en dit
3. dit en dat
4. die en dat

De scooter die/dat/wat daar staat, is van mij.

1. die
2. dat
3. wat

Het huis die/dat/wat daar staat.

1. die
2. dat
3. wat

Het meisje die/dat/wat daar zit

1. Die
2. Dat
3. Wat

Zie je die/dat/wat kookboeken?

1. die
2. wat
3. dat

Waarom kies jij voor deze/dat/wat opleiding?

1. deze
2. wat
3. dat

Zie je die/dat/wat kookboek?

1. Die
2. Wat
3. Dat

Maken:

Pagina 317 t/m 320