Hoofdstuk 3

1 / 55
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 55 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstuk 3
Economie K4
7e editie

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 3.1
1. Je kunt de productiefactoren en de beloning die erbij hoort noemen. R

2. Je kunt uitleggen waarom bedrijven investeren en je kunt de jaarlijkse afschrijving berekenen. T1 T2
3. Je kunt de kenmerken van vaste- en variabele kosten noemen en er berekeningen mee maken. R
4. Je kunt de kostprijs per product berekenen. T1


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je nog van productiefactoren?

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is investeren?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een machine wordt aangeschaft voor 5 jaar voor €61.550,-. Na 5 jaar wordt de machine verkocht voor €10.550. Wat zijn de afschrijvingskosten per maand?? Schrijf ook de berekening op!!

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit wat het verschil is tussen vaste en variabele kosten.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Max heeft zeven paar schoenen gemaakt. De productiekosten waren 223 euro. Wat is de kostprijs per product?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 3.2
1. Je kunt de verkoopprijs berekenen. T1

2. Je kunt de consumentenprijs berekenen. T1
3. Je kunt de brutowinst en het nettoresultaat berekenen. T1 T2 
4. Je kunt terugrekenen van de consumentenprijs naar de prijs exclusief btw. T2


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bereken je de verkoopprijs uit?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bereken je de consumentenprijs?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bereken je de brutowinst?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bereken je de nettowinst?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Inkoopprijs schoenen €20
Brutowinstopslag is 95%
Bereken de verkoopprijs.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

2. €39 verkoopprijs schoenen. Btw is 21 % .
Bereken de consumentenprijs.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

3.
Afzet 120
Verkoopprijs €39. Bereken de omzet.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

4. Omzet = 4680
Inkoopwaarde = 2400
Bereken de brutowinst.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Brutowinst = € 2400
Bedrijfskosten = €500
Bereken de nettowinst.

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Video uitleg 3.3
https://apps.noordhoff.nl/se/content/theme/3870490b-30ae-4c84-8e00-926cb50d8e3d/contenthub

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een bakkerij maakt 1000 broden op een dag. Er werken 3 medewerkers en ze werken 8 uur per dag. Bereken de arbeidsproductiviteit per werknemer per uur. Geef de berekening en rond af op een logisch geheel.

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 3.3
Je kunt uitleggen wat arbeidsproductiviteit is. R
Je kunt de arbeidsproductiviteit berekenen. T1
Je kunt uitleggen hoe de arbeidsproductiviteit kan stijgen. T1
Je kunt uitleggen wat productiecapaciteit is. R
Je kunt uitleggen hoe de productiecapaciteit van een bedrijf kan veranderen. T2

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een scharenfabriek produceert 3.000 scharen per maand. Er zijn 25 werknemers in dienst. Bereken de arbeidsproductiviteit per maand. (Vergeet de berekening niet op te schrijven)

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


In een autofabriek werken 45 mensen. Per maand worden er 3600 auto's gemaakt. Wat is de arbeidsproductiviteit per medewerker per jaar? Laat je berekening zien.

Slide 36 - Open vraag

3600 x 12 = 43200/45=960 
Gemiddelde Arbeidsproductiviteit per werknemer per jaar= 960 auto's
Waardoor zal de arbeidsproductiviteit van een bedrijf niet stijgen?
A
door scholing van werknemers
B
door arbeidsdeling
C
door bedrijf langer open te laten
D
door specialisatie

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je de maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken?

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De productie van je bedrijf wordt groter als je meer mensen kunt laten werken of als ze ...................... uren werken. Meestal heb je dan ook meer ..................goederen nodig.

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

leerdoel vervolg 3.3
Je kunt voorbeelden geven van maatschappelijke kosten en opbrengsten van productie. R  T1

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn maatschappelijke kosten?
A
Kosten die een bedrijf maakt.
B
Kosten die gemaakt worden en die ministers betalen.
C
Kosten voor onderhoud van wegen e.d.
D
Negatieve gevolgen van productie voor de samenleving.

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem twee voorbeelden van maatschappelijke opbrengsten.

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 3.4
Je kunt uitleggen wat vraag en aanbod op de markt is. R

Je kunt het marktaandeel van een bedrijf berekenen. T1
Je kunt uitleggen hoe producenten hun markaandeel proberen te vergroten. T2
Je kunt uitleggen hoe bedrijven bij hun productie rekening houden met mens en milieu. T1 I


Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is er sprake van vraag of aanbod?

Mo heeft op de markt een kraam met noten en gedroogde zuidvruchten.
A
Vraag
B
Aanbod

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag en aanbod bepalen de markt.
Veel aanbieders weinig vraag
A
Lage prijs
B
Hoge prijs

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kunnen bedrijven hun marktaandeel vergroten?

Slide 53 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 55 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies