Nederlands hfd 5, de brug 9 april

Nederlands hoofdstuk 5
In de les leer je: een bekend woorddeel te zoeken
* herhaling van de theorie;
*oefenen;
** Verleden tijd van zwakke werkwoorden
* herhalen van de theorie;
* oefenen.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands hoofdstuk 5
In de les leer je: een bekend woorddeel te zoeken
* herhaling van de theorie;
*oefenen;
** Verleden tijd van zwakke werkwoorden
* herhalen van de theorie;
* oefenen.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat betekent het voorvoegsel
on-
bijvoorbeeld "Onverkoopbaar"
A
wel
B
niet
C
soms
D
eten

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent het voorvoegsel
her-
bijvoorbeeld "hergebruiken""
A
opnieuw, nog een keer
B
niet
C
wel
D
appel

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent het achtervoegsel
-loos
bijvoorbeeld "smakeloos"
A
veel
B
heel veel
C
zonder
D
draaimolen

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent het achtervoegsel
-vol
bijvoorbeeld "smaakvol"
A
zonder
B
nergens
C
met veel
D
boompje

Slide 6 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Je gaat de oefening 10, 11 en 12 maken. 
Deze staan in Magister - Nederlands
bij hoofdstuk "De Brug" -Woordenschat

Als je het af hebt kom je weer terug naar
Lesson Up voor de volgende opdrachten

Slide 7 - Tekstslide

spelling zwakke werkwoorden in de verleden tijd
Eerst stukje theorie herhalen;
een aantal vragen "wat weet je nog?"
opdrachten maken in Magister.

Slide 8 - Tekstslide

Je leest de theorie van de zwakke werkwoorden in de verleden tijd. en gaat de opdrachten 15 en 16 maken.

Slide 9 - Tekstslide

zwakke werkwoorden veranderen NIET van klank in de verleden tijd.
werken - werkten
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Hoe weet je of een werkwoord in de verleden tijd een -t werkwoord is of een -d werkwoord.
werken - werkten
spelen - speelden
A
je gebruikt de regel van "t kofschip
B
dat mag je zelf bepalen

Slide 11 - Quizvraag

Als de ik- vorm van een werkwoord op één van de letters in 't kofschip eindigt dan is het een"t" werkwoord.
"ik werk" wordt in de verleden tijd:

A
ik werkte
B
ik werkde

Slide 12 - Quizvraag

Als de ik- vorm van een werkwoord op één van de letters in 't kofschip eindigt dan is het een"t" werkwoord.
"ik bak" wordt in de verleden tijd
A
bakde
B
bakte

Slide 13 - Quizvraag

Als de ik- vorm van een werkwoord NIET op één van de letters in 't kofschip eindigt dan is het een"d" werkwoord.
"ik speel" wordt in de verleden tijd:

A
speelte
B
speelde

Slide 14 - Quizvraag

Als de ik- vorm van een werkwoord NIET op één van de letters in 't kofschip eindigt dan is het een"d" werkwoord.
"ik wandel" wordt in de verleden tijd:
A
wandelte
B
wandelde

Slide 15 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Je maakt de opdrachten 15 en 16 van "de brug". in Magister

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide