vitale functies

Vitale functies
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
VerzorgendeMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vitale functies

Slide 1 - Tekstslide

Waar denk jij aan bij vitale functies?

Slide 2 - Open vraag



1. Ademhaling
• ademhalingsfrequentie
• zuurstofgehalte in het bloed

2. Bloedsomloop(circulatie)
• bloeddruk
• hartslag (frequentie)
3. Bewustzijn
• bewustzijnsbepaling

Temperatuur

Pijn

Zorgprofessionals maken vaak onderscheid in drie vitale functies: 


Slide 3 - Tekstslide

Waarom zijn de vitale functies belangrijk

Slide 4 - Open vraag

Waarom zijn de vitale functies belangrijk?
  • Al deze vitale functies houden ons vitaal en in leven.
  • Als 1 van de vitale  functies wegvalt, zal dat leiden tot problemen bij de andere vitale functies.
  • Wat vroeg of laat tot de dood kan optreden.
Voorbeeld:
• Zo zal bijvoorbeeld bij het wegvallen van de bloedsomloop (circulatie) bij een hartstilstand op korte termijn leiden tot verlies van het bewustzijn omdat er geen zuurstofrijk bloed meer naar de hersenen wordt aangevoerd, gevolg het dichtvallen van de luchtweg als gevolg van het bewustzijnsverlies en het stoppen van de ademhaling door een afgesloten luchtweg en wegvallen van de ademprikkel.
De controle van de vitale functies is een essentieel onderdeel van de ABCDE-methodiek. 

Slide 5 - Tekstslide

SBAR en ABCD
Methoden voor systematiek
Om de vitale functies op een systematische manier in kaart te brengen, kun je verschillende methoden gebruiken.
• De ABCDE-methode gebruik je om snel te signaleren wat het meest levensbedreigende probleem is. De ABCDE-methode is een systematische manier om eerst de meest levensbedreigende aandoeningen te signaleren. Je kijkt naar de: ademweg (Airway), ademhaling (Breathing), bloedsomloop (Circulation), bewustzijn (Disability) en omgeving (Exposure). 

Het is belangrijk om eenduidig en daadkrachtig te communiceren met ander 
zorgprofessionals over de situatie van de zorgvrager. Gebruik daarvoor de communicatiemethoden SBAR.

Slide 6 - Tekstslide

Ademhaling 

Een normale ademhaling zorgt voor een goede uitwisseling van zuurstof en kooldioxide. Het lichaam heeft voldoende zuurstof nodig voor de werking van lichaamscellen en weefsels. Bij een zuurstoftekort in het lichaam kunnen cellen en weefsels hun functie niet goed vervullen. Wanneer een zorgvrager een ernstig zuurstoftekort heeft, zoals bij een verstikking, kunnen de cellen van de hersenen en het hart niet goed meer functioneren.
Dit is een levensbedreigende situatie.
Saturatie

Saturatie is een graadmeter voor de hoeveelheid zuurstof die aan het hemoglobine in de rode bloedcellen is gebonden. Rode bloedcellen zorgen voor het transport van zuurstof naar de weefsels. 

Slide 7 - Tekstslide

Vaststellen van ademhaling en saturatie
* Vaststellen ademhalingsfrequentie
De snelheid van ademhalen noemen we de adem(halings)frequentie.
Dit is het aantal ademhalingen per minuut.

* Vaststellen zuurstofgehalte in het bloed
De effectiviteit van de ademhaling bepaal je met behulp van een saturatiemeter. De saturatiemeter geeft de hoeveelheid zuurstof in het bloed weer. 

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een normale ademhalingsfrequentie voor volwassenen?
A
20-25x/min
B
15-20x/min
C
18-22x/min
D
25-30x/min

Slide 9 - Quizvraag

Normale ademhaling
Een normale ademhaling kun je herkennen aan een aantal kenmerken.
• Er is een pauze tussen de in- en uitademing en de ademhalingsbewegingen zijn bijna onzichtbaar.
• De ademhaling gaat automatisch, moeiteloos, rustig en regelmatig.
• De adembeweging is aan beide kanten van de borstkas gelijk en de zorgvrager gebruikt geen hulpademhalingsspieren.
• De lucht die door de neus gaat, is soms zachtjes hoorbaar.
Piepen en brommen bij de uitademing wijst op een vernauwing van de luchtwegen. Een gierende of piepende inademing wijst op een vernauwing in de luchtwegen of het strottenhoofd.

Slide 10 - Tekstslide

afwijkingen in de ademhaling
Er zijn ook afwijkende adempatronen waarbij het ademvolume en ademfrequentie gestoord zijn, vaak als gevolg van problemen in het ademcentrum in hersenen of de hersenstam.

Cheyne-Stokes ademhaling:
     De ademfrequentie en diepte wisselt en er zijn periodes dat er niet geademd wordt
      (apneu).
Kussmaul ademhaling:
     De ademhaling is snel en diep, zoals soms bij een hyperglycaemie of diabetische
     ketoacidose gezien wordt.
Gasping of agonale ademhaling:
      Ziet eruit als het happen naar lucht, dit is geen effectieve ademhaling en kan gezien
      worden bij iemand die stervende is. 
Bij slachtoffers met een circulatiestilstand wordt 
      gasping frequent gezien.



Slide 11 - Tekstslide

Filpmje tellen van de ademhaling

Slide 12 - Tekstslide

Ademhaling tellen
Frequentie:
        Tel het aantal ademhalingen per minuut.
Regelmaat/ritme:
        Het ritme van de ademhalingen, ofwel het observeren van de adempauzes.
Diepte en gelijkmatigheid:
        De hoeveelheid lucht ingeademd per inademing. Kijken naar de diepte van de ademhaling (teugvolume), is deze normaal
        oppervlakkig of diep.
Adembewegingen:
        Dit doet de patiënt op zijn ademhalingsspieren, let op de nek en neusvleugels)
Ademgeluiden:
        Piepen, reutelen, rochelen.
Saturatie:
        De hoeveelheid zuurstof die in de weefsel wordt opgenomen.





Slide 13 - Tekstslide

Wat meet je bij de saturatie?
A
De bloeddruk van de patient
B
Percentage zuurstof in de vinger
C
Het percentage hemoglobine gebonden met zuurstof
D
Het percentage hemoglobine gebonden met koolzuur

Slide 14 - Quizvraag

saturatie meten

Slide 15 - Tekstslide

De waarde van ademhaling en saturatie
Normale en afwijkende waarden
Een normale ademfrequentie bij volwassenen in rust ligt tussen de 9 en 14 ademhalingen per minuut. 

Het normale zuurstofgehalte in het bloed ligt bij gezonde personen tussen 96% en 100%.

Slide 16 - Tekstslide

Afwijkende ademfrequentie
Een afwijkende ademfrequentie: te hoog of te laag
  
• Een te hoge ademfrequentie in rust ligt bij volwassenen boven de 14 per minuut. Dit komt onder andere voor bij inspanning, koorts, een snelwerkende schildklier, bloedafwijkingen en bepaalde vergiftigingen.
• Een te lage ademfrequentie in rust ligt bij volwassenen onder de 9 per minuut. Dit komt voor bij bepaalde vergiftigingen en bepaalde medicijnen, zoals zware pijnstillers.

• Apneu betekent dat er geen ademhaling is.

Slide 17 - Tekstslide

Afwijkende waarde saturatie
Een afwijkend zuurstofgehalte in het bloed: onder de 96%
• Bij zorgvragers met een chronische longaandoening ligt de normale waarde boven de 92%.
• Een goede zuurstofsaturatie leidt tot een gezonde huidskleur. Bij onvoldoende zuurstofopname ontstaat een grauwe of zelfs blauwe kleur.

Slide 18 - Tekstslide

Interventies bij afwijkingen
 1. Spreek de zorgvrager aan. Als hij normaal terugpraat, dan is de ademweg vrij.
2. Controleer de mondholte en verwijder eventueel bloed, slijm, braaksel of vreemde objecten als de zorgvrager niet reageert op aanspreken. Let op: verwijder nooit zelf objecten uit de keelholte.
3. Luister en voel of er een effectieve ademhaling is als de zorgvrager niet reageert op aanspreken.
4. Schakel direct hulp in en start met reanimeren als er geen effectieve ademhaling is.
5. Luister of je bijgeluiden (piepen, snurken, gorgelen) hoort die kunnen wijzen op een belemmering of bedreiging van de ademwegen terwijl er wel een ademhaling is.
6. Controleer de huidskleur en adembeweging van de zorgvrager en wees alert op verkleuring van de tong. Stel vast of de thorax aan beide zijden gelijkmatig beweegt.
7. Controleer de andere vitale functies en waarschuw direct een arts.


Slide 19 - Tekstslide

Hartfrequentie
Een goede werking van het hart en de bloedvaten zorgt voor de continue aan- en afvoer van zuurstof, brandstoffen en afvalstoffen naar en van de cellen en weefsels. Deze cellen en weefsels hebben zuurstof en energie nodig voor allerlei lichaamsprocessen. De pompkracht van het hart kan verminderd zijn of de bloedvaten kunnen niet goed doorgankelijk zijn. Daardoor kan het bloed de cellen en weefsels niet goed bereiken of is er geen goede afvoer van afvalstoffen.

Hartcyclus
Het hart pompt het bloed via alle bloedvaten rond en zorgt voor de aan- en afvoer van voedingsstoffen, brandstoffen en afvalstoffen. In de video zie je een animatie van de bloedsomloop.

Slide 20 - Tekstslide

Filmpje bloedsomloop

Slide 21 - Tekstslide

De Bloeddruk
De bovendruk systolische druk: is de druk waarmee het bloed in de bloedvaten wordt gepompt door het hart.(wanneer het hart samen knijpt).
* de onderdruk diastolysche druk: is de druk in de bloedvaten wanneer het hart zich weer ontspant, en vult met bloed.
* RR staat voor Riva Rocci
Normale bloeddruk: 115/130 80/90
Hypertensie hoge bloeddruk: systolische boven de 140/160, diastolische 90/100
Hypotensie: systolische druk 90 en diastolische onder de 60

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Wat is de bovendruk?
A
De bloeddruk wanneer de kamers samentrekken.
B
De bloeddruk wanneer de boezems samentrekken.
C
De bloeddruk tijdens de hartpauze.

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de onderdruk?
A
De bloeddruk wanneer de kamers samentrekken.
B
De bloeddruk wanneer de boezems samentrekken.
C
De bloeddruk tijdens de hartpauze.

Slide 25 - Quizvraag

Afwijkende hartfrequentie
Een afwijkende hartfrequentie: te hoog of te laag
Een te hoge hartfrequentie in rust ligt bij volwassenen boven de 100 slagen per minuut. Dit komt onder andere voor bij koorts, een snelwerkende schildklier, een ernstige bloeding of vochttekort en hartritmestoornissen. Een te lage hartfrequentie in rust ligt bij volwassenen onder de 51 slagen per minuut. Dit komt voor bij hartritmestoornissen en bepaalde vergiftigingen. Ook bepaalde medicatie, zoals pijnstillers of bloeddrukverlagers, kan leiden tot een lage hartfrequentie.
Een normale bloeddruk tijdens de pompfase (systolische bloeddruk) ligt tussen de 101-180 mmHg. Een systolische bloeddruk onder de 81 mmHg of boven de 200 mmHg is levensbedreigend.

Slide 26 - Tekstslide

Wat is hypertensie
A
te lage bloeddruk
B
te hoge bloeddruk
C
een normale bloedruk
D
te druk in de klas

Slide 27 - Quizvraag

Acties bij afwijkingen hartfrequentie
Acties bij afwijkingen
• Spreek de zorgvrager aan. Als hij niet reageert: controleer de ademhaling, controleer of hij een ernstige uitwendige bloeding heeft en oefen dan druk uit op de wond, controleer of je een krachtige hartslag voelt in de pols, lies of hals.
• Schakel direct hulp in en start met reanimatie als je geen hartslag voelt.
• Controleer de frequentie, kracht en regelmaat van de hartslag, en de tensie van de zorgvrager als je wel een hartslag voelt. Controleer de huidkleur. Let daarbij op de kleur van de tong, lippen, vingers en tenen.
• Bij een lage bloeddruk of hoge hartfrequentie is het belangrijk om vast te stellen of vochttekort hierin een rol speelt. Controleer of er voldoende urineproductie is (ongeveer 0,5 ml urine per kg/uur). Maak een inschatting van het vochtverlies (braken, diarree, stoma of drain).
• Controleer de andere vitale functies en waarschuw direct een arts.


Slide 28 - Tekstslide

Meten van de polsslagader
  • De polsslagader is gelegen aan de binnenzijde van de pols aan de duimkant. Tussen het spaakbeen en de twee pezen.
  • Controle van de hartslag op de pols wordt altijd met wijsvinger en middelvinger gedaan.
  • Nooit met de duim, dan heb je de kans je eigen hartslag te voelen. Bij een duim loopt de slagader midden over de vinger.
  • Niet te hard duwen dan heb je kans om de slagaders dicht te drukken.
  • Tellen 15, 30 of 60 seconden: altijd omrekenen naar een minuut.
  •  Start met tellen als je enkele slagen hebt gevoeld.
  •  Observeer frequentie en kwaliteit.

Irregulair: Is een onregelmatig hartslag.                                     Regulair: Is een regelmatige hartslag.







Slide 29 - Tekstslide

Hoe meet je de bloeddruk
  • Rustige omgeving.
  • Meet de bloeddruk nadat de cliënt minimaal 5 minuten heeft gerust en terwijl de cliënt zit (benen niet over elkaar).
  • De arm bij meting ter hoogte van het hart.
  • Altijd dezelfde arm (links of de niet dominante arm).
  • Zorg dat de arm waaraan wordt gemeten, wordt ondersteund en dat deze ontspannen ligt (geen vuist).
  • Tijdens de meetprocedure wordt niet gesproken. Dit kan van invloed zijn op de bloeddruk.

Niet de bloeddruk meten bij:
  • Aan een gewonde arm.
  • Oedemateuze arm.
  • Een verlamde arm (bijvoorbeeld bij CVA) of een arm waar een infuus in zit.
  • Waar de lymfeklieren zijn verwijderd. 


Slide 30 - Tekstslide

Bewustzijn
Het centrale zenuwstelsel stuurt willekeurige en onwillekeurige lichaamsprocessen aan. De belangrijkste functie van het centrale zenuwstelsel is het aansturen van onwillekeurige noodzakelijke lichaamsprocessen als ademhaling, hartslag en bloeddruk. Afwijkingen in het bewustzijn vormen een belangrijke bedreiging voor deze onwillekeurige noodzakelijke lichaamsprocessen.

Slide 31 - Tekstslide

Vaststellen van bewustzijn
Je kunt verschillende meetinstrumenten gebruiken om de mate van bewustzijn van zorgvragers te beoordelen. Met de Glasgow Met de AVPU beoordeel je het algemene bewustzijn.

De AVPU onderscheidt de volgende mate van bewustzijn:
• A: Alert. De zorgvrager is alert op de omgeving en reageert vlot op aanspreken.
• V: Verbal. De zorgvrager reageert alleen op aanspreken.
• P: Pain. De zorgvrager reageert niet op aanspreken, maar wel op pijnprikkels.
• U: Unresponsive. De zorgvrager reageert niet op aanspreken of pijnprikkels.


Slide 32 - Tekstslide

Normaal en afwijkend bewustzijn
Bij een normaal bewustzijn is de zorgvrager bij bewustzijn; 
hij reageert op omgevingsprikkels en is zich bewust van de omgeving en tijd.

Een zorgvrager met een verminderd bewustzijn;
reageert niet op omgevingsprikkels maar wel op aanspreken.

Een zorgvrager met een sterk verminderd bewustzijn;
reageert alleen op pijnprikkels.

Wanneer een zorgvrager nergens op reageert;
is hij bewusteloos.

Slide 33 - Tekstslide

Actie bij afwijking bewustzijn
• Spreek de zorgvrager aan. Controleer de ademhaling en de hartslag als de zorgvrager niet reageert op aanspreken.
• Schakel direct hulp in en start met reanimatie als je geen ademhaling of hartslag voelt.
• Indien ademhaling en hartslag zijn, controleer of de zorgvrager reageert op een pijnprikkel. Wrijf bijvoorbeeld over het borstbeen met de vuist of knijp in de monnikskapspier.
• De pupilreflex geeft informatie over de werking van bepaalde hersenzenuwbanen. Controleer hiervoor de pupilgrootte en pupilsymmetrie. Wanneer je met een lampje in een oog schijnt, moeten beide pupillen zich vernauwen. Observeer of er onrust, neurologische uitvalsverschijnselen of stuipen zijn.
• Meet eventueel de bloedglucosewaarde.
• Controleer de andere vitale functies en waarschuw de arts.


Slide 34 - Tekstslide

Temperatuur
Een normale lichaamstemperatuur is belangrijk voor een goede werking van eiwitten en enzymen in het lichaam. Deze stoffen zijn onmisbaar voor belangrijke lichaamsprocessen. Een verhoogde of verlaagde lichaamstemperatuur kan deze lichaamsprocessen verstoren. De lichaamstemperatuur hoort niet direct tot de vitale functies. Maar een ernstige stijging of daling van de lichaamstemperatuur kan wel leiden tot uitval van vitale functies. Een goede temperatuurregulatie is belangrijk voor veel processen in het lichaam. Een te hoge of te lage lichaamstemperatuur kan deze lichaamsprocessen verstoren

Slide 35 - Tekstslide

Vaststellen van de temperatuur
1. Rectaal, de meest betrouwbare methode om koorts vast te stellen is met een thermometer in de anus.
2. Via het oor / voorhoofd-/infraroodthermometer: Met een speciale oorthermometer, het is wel belangrijk dat de oorthermometer op de juiste manier geplaatst wordt. 
3. Oraal: met een thermometer onder de tong in de mond, vaak is de temperatuur in de mond iets lager dan in het lichaam. (0,3 graden celcius) 
4. Axillaire tempratuurcontrole (onder de oksel): de thermometer kun je onder de oksel houden. Dit is de meest onbetrouwbare methode, soms kun je er tot 0,5 graad naast zitten.

Slide 36 - Tekstslide

Normale en afwijkende waarde
Het lichaam houdt de normale lichaamstemperatuur rond de 37 °C. Deze temperatuur is het gunstigst voor stofwisselingsprocessen in de cellen.

Onderkoeling
Bij een lichaamstemperatuur van 35 °C of lager is er sprake van onderkoeling. Iemand met lichte onderkoeling kan moe en suf zijn, rillen en klappertanden. Baby’s en ouderen lopen een groter risico op een te lage lichaamstemperatuur.

Koorts
Koorts is een gezonde normale reactie van het lichaam op ziekteverwekkers. Bij koorts is de lichaamstemperatuur 38 °C of hoger. Het lichaam verhoogt de temperatuur, omdat het dan beter afweerstoffen tegen de ziekteverwekkers kan aanmaken.

Slide 37 - Tekstslide

Wat zie je aan symptomen bij mensen die koorts of onderkoeling hebben?

Slide 38 - Open vraag

Koorts symptomen
  • rillingen en/of klappertanden
  • stijging van hartritme en bloeddruk
  • hoofdpijn
  • verminderde eetlust
  • zweten of droge huid
  • spier- of gewrichtspijn
  • suf
  • rood gelaat / bleek gelaat
  • verward

Slide 39 - Tekstslide

Onderkoelings symptomen
rillen - alleen in het begin. Bij ernstige onderkoeling  rilt het slachtoffer niet meer.

droge huid - niet bij onderkoelde slachtoffers die uit het water zijn gehaald, uiteraard.

sloomheid en sufheid

een trage hartslag en een langzame ademhaling

slaperigheid - soms aangezien voor dronkenschap - kan zich ontwikkelen tot een coma.

bleke huid - moeilijk objectief te bepalen (de bleke huid is een gevolg van vasoconstrictie)

Slide 40 - Tekstslide

Acties bij afwijkende temperatuur
Verhoogde lichaamstemperatuur:
• Controleer of er koorts is (ziekteverschijnselen) of oververhitting.
• Onderzoek bij koorts de mogelijke oorzaak, denk hierbij aan een infectie of ontsteking. 
Raad de zorgvrager aan om 1,5-2 liter per dag te drinken om het vochtverlies door zweten aan te vullen.
• Laat de zorgvrager voldoende rusten.
• Pas de kleding aan de weersomstandigheden aan, zodat de zorgvrager warmte kwijt kan bij oververhitting.
• Geef de zorgvrager koude dranken om de lichaamstemperatuur te verlagen.
• Laat de zorgvrager een koele douche nemen om de lichaamstemperatuur te verlagen.

Ondertemperatuur:
• Geef de zorgvrager warme dranken om de lichaamstemperatuur te verhogen.
• Laat de zorgvrager begeleid een lauwwarme douche nemen.
• Controleer de vitale functies en waarschuw een arts.

Slide 41 - Tekstslide

Temperatuur
Normale temperatuur: 36 tot 37,5 C
Verhoging: 37,5 tot 38 C
Koorts: boven de 38 C
Ondertemperatuur: lager dan 36 C


Ochtendtemp is lager dan de middagtemp


Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Video

Tijd om de vitale functies in de praktijk te gaan oefenen

Slide 44 - Open vraag

Wat hoor je bij de eerste harttoon?
A
De bovendruk
B
De polsdruk
C
De onderdruk
D
De hartdruk

Slide 45 - Quizvraag

Wat kun je zeggen over de bloeddruk van deze mevrouw?
A
Ze heeft hypertensie
B
Ze heeft een normale bloeddruk
C
Ze heeft hypotensie

Slide 46 - Quizvraag

Hoe veel cm. moet de manchet boven de elleboogplooi worden aangebracht?
A
0 cm.
B
2 - 3 cm.
C
3 - 4 cm.
D
4 - 5 cm.

Slide 47 - Quizvraag