21/22 4VM H1.3 De prijzen rijzen de pan uit

H1.3 De prijzen rijzen de pan uit
  • Weten wat inflatie is.
  • Weten wat koopkracht is.
  • Weten wat het gevolg is van inflatie op je koopkracht.
  • Koopkracht berekeningen kunnen maken.
  • Verschillende soorten inkomens kunnen benoemen.
  • Weten wat de rol van de ECB is. 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H1.3 De prijzen rijzen de pan uit
  • Weten wat inflatie is.
  • Weten wat koopkracht is.
  • Weten wat het gevolg is van inflatie op je koopkracht.
  • Koopkracht berekeningen kunnen maken.
  • Verschillende soorten inkomens kunnen benoemen.
  • Weten wat de rol van de ECB is. 

Slide 1 - Tekstslide

Samenvattend H1.2
Welvaart is de mate waarin je met je beschikbare middelen in je behoeften kunt voorzien. De totale waarde van alle geproduceerde goederen en diensten is het bbp. Als het bbp toeneemt, stijgt onze welvaart. 
 De drie inkomensvormen zijn inkomen uit arbeid, inkomen uit bezit en inkomen uit (inkomens)overdrachten . De verdeling van het totale inkomen van een land over de inwoners noem je personele inkomensverdeling. Alle inkomens in een land bij elkaar opgeteld vormen samen het nationaal inkomen.


Slide 2 - Tekstslide

Inflatie/ deflatie
Inflatie = Dat de gemiddelde prijzen van producten en diensten in een land stijgen.

Deflatie = Dat de gemiddelde prijzen van producten en diensten in een land dalen 

Koopkracht = Hoeveel producten je kunt kopen van je inkomen.  

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het gevolg van inflatie op je koopkracht?

Slide 4 - Open vraag


Inflatie
Je geld wordt minder waard
Wat is het gevolg van inflatie?

Prijzen 
stijgen

Je kan minder kopen voor hetzelfde geld

Je koopkracht daalt

Slide 5 - Sleepvraag

Wat is er gebeurd met de koopkracht van je inkomen in 2011 t.o.v. 2001?
A
Die is gestegen
B
Die is gedaald
C
Die is gelijk gebleven?

Slide 6 - Quizvraag

Koopkracht
Je koopkracht is dus afhankelijk van twee zaken: 
  • De prijzen 
  • Je inkomen 

Formule : 
Verandering inkomen (in %) - inflatie (in %) = verandering koopkracht (in %)

Slide 7 - Tekstslide

Koopkracht
Wat betekent dit dus:
  • Als je inkomen hetzelfde blijft en de prijzen stijgen, dan daalt je koopkracht. je kunt minder kopen!
  • Als je inkomen stijgt en de prijzen hetzelfde blijven, dan stijgt je koopkracht. Je kunt meer kopen.
  • Wanneer je koopkracht stijgt, kun je meer behoeften vervullen. Je welvaart stijgt dan.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Prijscompensatie

Slide 10 - Tekstslide

De prijzen rijzen de pan uit
TVandaag koop je voor EUR 5 10 flesjes water.
Over een paar jaar koop je voor EUR 5 maar 6 flesjes water

Dan kun je dus minder kopen met je EUR 5. Dat is minder koopkracht.

Minder kopen, de prijzen zijn gestegen (of je geld is minder waarde geworden), dat noemen we inflatie.

Inflatie beïnvloedt dus jouw koopkracht!
Als de inflatie 2% is, betekent dit dus eigenlijk dat je minder kan kopen....

Daarom dat inflatie en koopkracht vaak worden gebruikt als argumenten bij onderhandelingen over salarisstijgingen.

Nominaal inkomen = je inkomen
Reëel inkomen = je inkomen , rekening houdende met inflatie (wat kan je er mee)
Dus, reëel inkomen (%) = nominaal inkomen (%) – inflatie (%)

Slide 11 - Tekstslide

Wat zijn de oorzaken van inflatie?

Slide 12 - Open vraag

Oorzaken inflatie
  1. Loonstijgingen
    - hogere lonen worden doorberekend in de prijzen van producten.
  2. Hogere grondstofprijzen, zoals van olie, graan of katoen.
  3. Meer vraag van consumenten naar goederen of diensten, of minder aanbod ervan.
  4. Hogere belastingen of andere heffingen door de overheid. Een hoger btw-tarief bijvoorbeeld maakt producten duurder.

Slide 13 - Tekstslide

Verschillende inkomens
Nominale inkomen = Is je inkomen in Euro’s

Reële inkomen = Is je inkomen in koopkracht 

Prijscompensatie = Dat je nominale loon met het zelfde percentage stijgt als het inflatiepercentage
 je koopkracht (reële inkomen) blijft gelijk. 
Voordeel = Dat je evenveel kunt blijven kopen
Nadeel = Nederlandse producten worden te duur t.o.v. het buitenland.

Slide 14 - Tekstslide

Stijging inkomen in % - inflatie in % = ....
A
reëel inkomen
B
nominaal inkomen
C
modaal inkomen
D
duurzaam inkomen

Slide 15 - Quizvraag

Je werkt bij de supermarkt. Je verdient elke maand 100 euro. Is dit je nominaal of reëel inkomen?
A
Nominaal inkomen
B
reëel inkomen

Slide 16 - Quizvraag

Het nominaal inkomen stijgt met 2%.
De inflatie is 2,2%.

Hoeveel is het reële inkomen veranderd?
A
+ 2%
B
+ 0,2%
C
- 0,2%
D
+ 2,2%

Slide 17 - Quizvraag

ECB = Europese Centrale Bank.
Doel 1 = Waarde van de euro stabiel houden. 
De ECB heeft een middel om de inflatie tegen te gaan en
zo de waarde van de euro te behouden (zie volgende dia)

Doel 2 = Zorgen dat er genoeg geld in omloop is.




Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

'Als de ECB de rente voor de banken verhoogt, gaat ook de rente voor consumenten omhoog. die gaan dan 

                             lenen en

sparen. Ze geven dan 

                            geld uit, zodat er 

vraag is naar goederen en diensten. Daardoor zullen de prijzen

                           stijgen, zodat er ook         
                               
 inflatie is.

Opdracht:;
Vul de zinnen aan. Kies uit: meer-minder.
meer
meer
meer
meer
meer
meer
minder
minder
minder
minder
minder
minder

Slide 20 - Sleepvraag