herhalingsles

Welkom
Pak je boek en lever deze in!

Je pakt IPad.




1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Pak je boek en lever deze in!

Je pakt IPad.




Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Absentie
Herhaling vorige les
Nakijken
Doel van deze les
Uitleg
Samen lezen van de tekst
Maken van de opdrachten (huiswerk)
(als we al klaar zijn: nakijken van de opdrachten)
Afsluiten (laatste 5 min) 

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdstuk 4 'De bloedsomloop'
  1. Bloed
  2. De bloedvaten
  3. De bloedsomloop
    herhaling basisstof 1, 2 en 3
  4. Het hart
  5. De nieren en samenhang
  6.  Afweer 
    Proeftoets en werk controle
  7. Toets

Slide 3 - Tekstslide

Basisstof 6 opdr 1 – 7
blz 206 – 212
Basisstof 7 opdr 1- 5
blz 215 - 218


Slide 4 - Tekstslide

Uitleg basisstof 4 'Het hart'
Je hart ligt onder je ribben in je borstkas. Onder je borstbeen. 
                                                                        Uiteraard heeft je hart ook zuurstof nodig. 
                                                                        Aorta: met zuurstofrijk bloed naar de rest                                                                                          van je lichaam. 
                                                                        Zuurstofarm bloed komt van de rest van je                                                                          lichaam naar je hart. En stroomt                                                                                              vervolgens naar je longen om zuurstof op                                                                          te halen. 

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg basisstof 4 'Het hart'
  • Je hart bestaat uit 2 helften; links en rechts. 
  • Elke helft heeft een boezem en een kamer.
  • (Linkerboezem, rechterboezem, linkerkamer, rechterkamer.)
  • Boezems: hier komt het
    bloed het hart binnen.
    Van boezems stroomt het
    bloed naar de kamers. 

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg basisstof 5 'De nieren'
Uitscheiding: Er gaan afvalstoffen je lichaam 
uit d.m.v. urine. 
Koolstofdioxie verlaat je lichaam door je 
longen. 
Je nieren: die halen andere afvalstoffen uit je
bloed en maken er urine van. 

De longen en de nieren zorgen ervoor dat afvalstoffen je lichaam verlaten. 

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg basisstof 5 'de nieren'
  • Je hebt 2 nieren. 
  • Ze liggen in je buikholte. 1 links en 1 rechts.
  • Ze maken urine van afvalstoffen. 
  • Schoonbloed gaat terug naar het hart via
    nierader. 
  • De urineleiders brengen de urine naar
    de urineblaas. Als deze vol is moet je
    plassen. Via de urinebuis verlaat de urine
    je lichaam. 

Slide 8 - Tekstslide

Uitleg basisstof 6 'Afweer'
Ziekteverwekkers: bacteriën en virussen
waar je ziek van wordt. 
Je lichaam houdt ze tegen door: 
  • je huid (komen ze niet doorheen)
  • je slijmvliezen (blijven plakken aan slijm)
  • zoutzuur (maagzuur bevat zoutzuur. Dit
    doodt bacteriën.)

Slide 9 - Tekstslide

Uitleg basisstof 6 'afweer'
Infectie: Een ziekteverwekker komt toch je
lichaam in. 
Wittebloedcellen maken de ziekteverwekkers
onschadelijk. 

Antistof: De antistof maakt ziektewekkers
ook onschadelijk. De witte bloedcellen
kunnen deze antistoffen bevatten

Slide 10 - Tekstslide

Uitleg basisstof 6 'Afweer'
Eerst ziek, dan beter: Het duurt even voordat je wittebloedcellen antistoffen gemaakt hebben. Daardoor wordt je ziek. Als het de wittebloedcellen gelukt is, word je weer beter. 
Immuun: De antistoffen verdwijnt uit je boed,
maar de witte bloedcellen onthouden hoe ze
de antistof moeten maken. De volgende keer wordt
je niet meer ziek. Je bent immuun. 

Slide 11 - Tekstslide

Uitleg basisstof 6 'afweer'
Immuniteit: Het immuun worden moet je opbouwen. Baby's zijn heel vaak ziek, omdat ze nog geen/weinig antistoffen in hun lijfje hebben. Volwassenen kunnen al beter tegen ziekteverwekkers. (natuurlijke manier)
inenting/vaccinatie: Een inenting kan je helpen met het maken van antistoffen tegen een bepaalde ziekte. Dit kan inhouden dat je de volgende keer minder erg of zelfs niet meer ziek wordt. 
Je krijgt de ziekte in een zwakke vorm ingespoten. Je lichaam (witte bloedcellen) werkt ertegen. Dit is een kunstmatige manier.

Slide 12 - Tekstslide

Uitleg basisstof 1 'Bloed'
DE SAMENSTELLING VAN BLOED:
Waar bestaat bloed uit?
  1. Bloedplasma
  2. Bloedcellen (Rood en wit)
  3. Bloedplaatjes

Slide 13 - Tekstslide

Bloedplasma: 
- vervoert stoffen naar de rest van je lichaam bijvoorbeeld: voedingsstoffen en afvalstoffen
- Hier zitten water en opgeloste stoffen
- Ziet er gelig uit 
- Het is een vloeistof

Slide 14 - Tekstslide

Rode bloedcellen:
- Er zitten heel veel meer rode dan witte bloedcellen in je bloed.
- Als je er te weinig hebt, kun je vermoeid raken.
- Het zijn ronde schijfjes. 
- Hebben een vaste vorm (ze veranderen dus niet)
- Ze vervoeren zuurstof.
- Nemen in de longen zuurstof op
en geven het af op andere plekken. 
  

Slide 15 - Tekstslide

Witte bloedcellen:
- Pakken ziekteverwekkers aan. 
( Ziekteverwekkers zijn bacteriën die zorgen dat je ziek wordt.)
- Er zitten er minder in je bloed dan rode bloedcellen.
- Ze kunnen door openingen van 
de wand van kleine bloedvaten. 

Slide 16 - Tekstslide

Bloedplaatjes
- Bloedplaatjes zijn stukjes van cellen die uit elkaar zijn gevallen. Ze hebben geen celkern.
- Ze zorgen ervoor dat bloed stolt. 
(bloedstolling = dicht maken van een
wondje)

1 rode cel, 2 witte en 4 bloedplaatjes

Slide 17 - Tekstslide

Uitleg basisstof 2 'Bloed'
Je kunt drie typen bloedvaten opnoemen. 
  1. slagaders
  2. aders
  3. haarvaten

Slide 18 - Tekstslide

Slagaders: 
- Het hart stuurt bloed naar de
slagaders. 
- Dit bloed bevat zuurstofrijk bloed.
(In plaatjes zijn dat de rode vaten)
(Blauw = zuurstof arm)
- Ze liggen diep in het lichaam.  

Slide 19 - Tekstslide

Aders:
- Via de haarvaten krijgen de aders
het bloed met de afvalstoffen
(bijv koolstofmonoxide) en
vervoeren dit naar de longen
om daar weer zuurstof te krijgen. 
- In een plaatje aangegeven met
blauw. 

Slide 20 - Tekstslide

Haarvaten:
- Slagaders brengen het zuurstofrijke bloed naar de organen. (Lever, darmen, huid enz)
- Bij de organen vertakken de grote slagaders in kleine bloedvaten: de haarvaten.  
- De haarvaten geven zuurstof en
voedingsstoffen aan de organen. 
- De organen geven afvalstoffen aan 
de haarvaten. 
  

Slide 21 - Tekstslide

Uitleg basisstof 3 'De bloedsomloop'
Bloedvatenstelsel = Alle bloedvaten van een mens en het hart
Bloedsomloop = Het stromen van het bloed door het lichaam
namen van het bloedvatenstelsel

 

Slide 22 - Tekstslide

Namen van de bloedvaten
Slagaders = deze vaten lopen VAN het hart af, NAAR de organen.
Het bloedvat NAAR de lever, noem je de leverslagader
Het bloedvat NAAR de darmen, noem je de darmslagader.
   

Slide 23 - Tekstslide

Namen van de bloedvaten
Aders = deze vaten lopen NAAR het hart, VAN de organen af.
Het bloedvat VAN de lever, noem je de leverader
Het bloedvat VAN de darmen, noem je de darmader.
   

Slide 24 - Tekstslide

Aparte namen:
aorta: de grootste slagader van het lichaam. Deze begint bij het hart. De vertakkingen gaan naar de organen. 
Holle ader: na de organen verzamelen alle
vertakkingen zich in deze ader. De holle ader
loopt naar het hart. 

  

Slide 25 - Tekstslide

de bloedsomloop
dubbele bloedsomloop = het gaat
2x door het hart heen. 
Kleine en grote bloedsomloop samen. 
Kleine bloedsomloop = tussen hart
en longen
Grote bloedsomloop = tussen hart
en de rest van het lichaam. 

Slide 26 - Tekstslide

Aan het werk: Hoe goed ken jij dit thema?
Je pakt IPad en logt in bij Malmberg.


(magister, leermiddelen, BVVJ, Thema 4, afsluiting)  
Maak de diagnostische toets. 
Klaar: flitskaarten oefenen, samenvattingen lezen, begrippenlijst leren

Slide 27 - Tekstslide

Wat gebeurt er als je bloeddruk hoger wordt?
A
Smalle bloedvaten trekken samen, zodat zuurstof sneller vervoert wordt,.
B
Smalle bloedvaten worden wijder. Zuurstof wordt langzamer naar de organen vervoert.

Slide 28 - Quizvraag

Wat is (slag)aderverkalking?
A
Een wijde (slag)ader.
B
Een vernauwing van de (slag)ader

Slide 29 - Quizvraag

Je lichaam houdt ziekteverwekkers tegen door: Je huid, je slijmvliezen en zoutzuur.
A
Waar
B
onwaar

Slide 30 - Quizvraag

Natuurlijk immuniteit bouw je op:
(en weet je dan ook hier die andere heet?)
A
Doordat je een inenting/vaccinatie krijgt
B
Doordat je zelf ziek wordt.

Slide 31 - Quizvraag

Wat doen je nieren?
A
Je nieren filteren je bloed. Ze halen de schadelijke stoffen eruit en de goede stoffen houden ze in je lichaam.
B
Je nieren filteren je bloed. Ze halen de goede stoffen uit je bloed en verwijderen die via de urine.

Slide 32 - Quizvraag

Bij mannen is de urine buis korter dan bij vrouwen?
A
Waar
B
Onwaar

Slide 33 - Quizvraag

Wat bewaart de urine?
A
De nierleiders
B
De nierslagader
C
De nierblaas
D
De nieraders

Slide 34 - Quizvraag

Dit vervoert urine vanaf de urineblaas tot buiten het lichaam
A
nieraders
B
nierslagaders
C
nierleiders
D
nierblaas

Slide 35 - Quizvraag

Hoe komt het dat je urine overdag vaak lichter is dan in de ochtend?
A
Je drinkt te weinig
B
Je drinkt overdag meer

Slide 36 - Quizvraag

Wat onthouden witte bloedcellen?
A
Hoe ze antistoffen tegen een bepaalde ziekte moeten maken.
B
Niets, antistoffen blijven in je lichaam.

Slide 37 - Quizvraag