TA 6 Thema 2, week 1 Les 4 verleden tijd

doel:
Ik leer wat verleden tijd is en kan de regel toepassen.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

doel:
Ik leer wat verleden tijd is en kan de regel toepassen.

Slide 1 - Tekstslide

verleden tijd
Iets dat in het verleden gebeurde.

Lang geleden: vorig jaar, vroeger
Kort geleden: gisteren, een uur gelden.

  • Wat deed jij gisteren?

Slide 2 - Tekstslide

voorbeeld
tegenwoordige tijd
Vandaag kook ik.

verleden tijd
Gisteren kookte ik.

Slide 3 - Tekstslide

voorbeeld
tegenwoordige tijd
Vandaag speel ik met Anne.

verleden tijd
Gisteren speelde ik met Anne.

Slide 4 - Tekstslide

voorbeeld
tegenwoordige tijd
Vandaag zoek ik een schat.

verleden tijd
Gisteren zocht ik een schat.

Slide 5 - Tekstslide

Sterke en zwakke werkwoorden
Een zwak werkwoord is te zwak om van klank te veranderen.

Een sterk werkwoord is sterk genoeg om van klank te veranderen.

Slide 6 - Tekstslide

zwakke werkwoorden

ik werk - ik werkte
ik gooi - ik gooide
ik pak - ik pakte
ik fiets - ik fietste
ik brand - ik brandde

sterke werkwoorden

ik eet - ik at
ik rijd - ik reed
ik vlieg - ik vloog
ik vang - ik ving
ik ga - ik ging
ik lees - ik las

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Zijn jullie er klaar voor?!

Slide 13 - Tekstslide

Welke zin staat in de verleden tijd?
A
De huisarts gaf mij pillen.
B
De huisarts geeft mij pillen.

Slide 14 - Quizvraag

Welke zin staat in de verleden tijd?
A
Ik loop naar huis.
B
Ik liep naar huis.

Slide 15 - Quizvraag

TEGENWOORDIGE TIJD
VERLEDEN TIJD
liegen
plakten
vloog
leert
poetst

Slide 16 - Sleepvraag

Schrijf het woord op dat in de verleden tijd staat!
Haalde ik een doosje bonbons?

Slide 17 - Open vraag

Schrijf het woord op dat in de verleden tijd staat!
Vorig jaar slaagde ik voor mijn rijbewijs.

Slide 18 - Open vraag

STERKE

werkwoorden

hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen


het zijn leerwoorden, die moet je dus leren

Slide 19 - Tekstslide

het meisje eet de pizza
het meisje at de pizza
nu
toen

Slide 20 - Tekstslide

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

winnen : zij winnen - zij wonnen

Slide 21 - Tekstslide

Ken jij een sterk werkwoord.
Een werkwoord dat van klank verandert in de verleden tijd?

Slide 22 - Open vraag

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 23 - Tekstslide

REGELS verleden tijd bij zwakke werkwoorden

stam + te(n) / stam + de(n)

ik pas - ik paste - wij pasten

ik slaag - ik slaagde - wij slaagden

Slide 24 - Tekstslide

't ex kofschip
slagen - ik slaag - ik slaag..
pakken - ik pak - ik pak..
draaien - ik draai - ik draai..
sporten - ik sport - ik sport..
branden - ik brand - ik brand..

Slide 25 - Tekstslide

TEGENWOORDIGE TIJD
VERLEDEN TIJD
haakt
botsten
schommelen
veegden
dronken

Slide 26 - Sleepvraag

GOED GEOEFEND!!!!

Slide 27 - Tekstslide