CNED2 werkles 4

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

De leerlingen hebben kaartjes gekregen met woorden die een vergelijkbare betekenis hebben, maar verschillend gebruikt worden: auto, voertuig, bolide, hekwerk, afrastering, schutting, etc. 
De opdracht is de kaartjes te ordenen.
Welke taalbeschouwingsstrategie hebben ze zeker nodig?

A
classificeren
B
herordenen
C
generaliseren
D
vergelijken

Slide 18 - Quizvraag

Bij welk taalkundig niveau horen de begrippen synoniem, homoniem en antoniem?
A
fonologisch niveau
B
morfologisch niveau
C
semantisch niveau
D
syntactisch niveau

Slide 19 - Quizvraag

Waarvan is ‘warm – koud’ een voorbeeld ?

A
synoniem
B
homoniem
C
antoniem
D
hyponiem

Slide 20 - Quizvraag

Op het morfologische niveau kennen we 'woordvormingsregels'. Bij welke type hoort het woord ‘lieflijk’. 
A
Samenstelling
B
afleiding
C
verbuiging
D
vervoeging

Slide 21 - Quizvraag

Meester Bart geeft uitleg over het onderwerp en de persoonsvorm.
Met welk taalkundig niveau is hij bezig?
A
Orthografisch
B
Syntactisch
C
Morfologisch
D
Semantisch

Slide 22 - Quizvraag

Juf Renske laat de kinderen producten bij beroepen zoeken: schilder - schilderij, fotograaf - foto. Met welke taalbeschouwingsstrategieën is zij hier bezig?
A
Analyseren en generaliseren
B
Classificeren en relateren
C
Classificeren en generaliseren
D
Analyseren en classificeren

Slide 23 - Quizvraag

Meester Peter laat zijn leerlingen spelen met woorden: 'minister, vertrouwen, antiloop, bedacht'. Hij laat ze nadenken over hoe deze woorden in elkaar zitten door te spelen met de lettergrepen en klemtoon (bijvoorbeeld 'minis-ter en mini-ster'), waardoor er een andere betekenis ontstaat.
Met welke taalbeschouwingsstrategie is hij hier bezig?
A
analyseren
B
classificeren
C
vergelijken
D
herordenen

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide