In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Planning
Nakijken opgaven 5 t/m 8 (blz 134)
Les 4.3 Schakelingen
Maken opgaven
Nakijken opgaven
Slide 1 - Tekstslide
Nakijken: 5 t/m 8
(blz 134)
Slide 2 - Tekstslide
5
a) 2,7 V
b) 18 V
c) 4 V
Slide 3 - Tekstslide
6
a) Je kunt ermee werken op plaatsen waar geen stopcontact in de buurt is. Ook heb je bij het werken geen last van het snoer.
b) Na een tijdje gaat hij minder goed werken, omdat de accu leeg raakt. Je moet de accu weer opladen en kunt daarna pas verder werken. Een snoerloze boormachine is minder krachtig.
Slide 4 - Tekstslide
7
a) Stijn moet de pluspool van de ene batterij tegen de minpool van de volgende batterij leggen. In de figuur is dat voor vier batterijen getekend.
Slide 5 - Tekstslide
7
b) 9 : 1,2 = 7,5. Je hebt dus 7,5 batterijen nodig, maar halve batterijen bestaan niet.
c) B
Slide 6 - Tekstslide
8
a) Omdat dit plaatje de stroom van de minpool van de bovenste batterij door moet leiden naar de pluspool van de onderste batterij.
b) De veer is ook gemaakt van een geleidend materiaal. De veer moet de stroom doorleiden naar het contact buiten de batterijhouder.
Slide 7 - Tekstslide
8
c) De batterijen zijn dan in serie geschakeld. De plus van de ene batterij zit dan tegen de min van de volgende batterij.
d) Als je batterijen in serie schakelt, mag je hun spanningen bij elkaar optellen. Bij de personenweegschaal zijn vier batterijen van 1,5 V in serie geschakeld. De batterijen leveren samen dus 4 × 1,5 = 6 V.
Slide 8 - Tekstslide
Schakelingen tekenen
Schakelschema’s: overzichtelijke tekeningen van schakelingen,
waarbij gebruik wordt gemaakt van speciale symbolen.
Een paar regels voor het tekenen van schakelschema’s:
Gebruik rechte lijnen, alleen horizontaal of verticaal
Gebruik rechte hoeken
Afstanden/plaatsen zeggen niets over de échte afstanden/plaatsen
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
stroommeter
schakelaar
spanningsmeter
batterij
lampje
Slide 11 - Sleepvraag
Serieschakeling
Serieschakeling: géén vertakkingen:
er is maar één stroomkring.
Als één lampje in een serieschakeling doorbrandt, is de stroomkring verbroken: alle lampjes gaan dan uit.
Stroomsterkte (A) in een serieschakeling is overal even groot.
Slide 12 - Tekstslide
Parallelschakeling
Parallelschakeling: schakeling vertakt zich om elk
lampje (of iets anders) apart van elektrische energie
te kunnen voorzien. Elke vertakking is een aparte stroomkring.
Als één lampje doorbrand, blijven de andere gewoon branden.
Stroomsterkte (A) wordt verdeeld.
Slide 13 - Tekstslide
Serie of parallel schakeling?
A
Serie
B
Parallel
Slide 14 - Quizvraag
Serie of parallel?
A
Dit is een serieschakeling
B
Dit is een parallelschakeling
Slide 15 - Quizvraag
Wat voor soort schakeling is dit?
A
serie
B
parallel
C
serie en parallel
Slide 16 - Quizvraag
Is dit een serie- of parallel- schakeling?
A
Serieschakeling
B
Parallelschakeling
Slide 17 - Quizvraag
Welke schakeling zie je hier?
A
Parallel
B
Serie
Slide 18 - Quizvraag
In een schakeling zijn drie lampjes parallel geschakeld. Welke bewering over de stroom en de stroomsterkte in deze schakeling is waar?
A
De stroomsterkte is overal in de stroomkring gelijk.
B
De totale stroomsterkte is gelijk aan de stroomsterkte door het laatste lampje.
C
De totale stroomsterkte vind je door de stroomsterktes door de drie lampjes bij elkaar op te tellen.
D
De stroom kan meer dan één route volgen.
Slide 19 - Quizvraag
Volt en ampèremeter
Voltmeter altijd parallel van lampje zetten
Amperemeter altijd in serie zitten
Slide 20 - Tekstslide
spanningsmeter
stroommeter
Slide 21 - Sleepvraag
Wat doet stroom in een parallel en serie schakeling?
A
Serie en parallel verdelen
B
Serie verdelen, parallel blijft gelijk
C
parallel verdelen, serie blijft gelijk
D
serie en parallel blijven gelijk
Slide 22 - Quizvraag
486 mA = … A
Slide 23 - Open vraag
0,002 A = … mA
Slide 24 - Open vraag
0,015 A = … mA
Slide 25 - Open vraag
Welke lampjes blijven branden als je de schakelaar open doet?
A
1
B
2,3
C
allemaal
D
geen
Slide 26 - Quizvraag
lees goed! Alleen lampje 1 en 3 zijn hetzelfde. Hoe groot is de stroom in ampère door lampje 2?
A
0,5 A
B
1,3 A
C
0,9 A
D
2,6 A
Slide 27 - Quizvraag
Lees de stroomsterkte af (geen eenheid!)
Slide 28 - Open vraag
De stroomsterkte door lampje één is 2 ampère. Hoe groot is de stroom door lampje twee?
A
0,5 A
B
1 A
C
2 A
D
4 A
Slide 29 - Quizvraag
Maken: 3, 4, 6 t/m 11 (blz 141)
Slide 30 - Tekstslide
3
a)
b) Serieschakeling
Slide 31 - Tekstslide
4
a) In een serieschakeling zouden beide lampjes aan dan wel uit zijn. Omdat je de lampjes apart aan en uit kunt doen, moet dit een parallelschakeling zijn.
b)
Slide 32 - Tekstslide
6
a) In het onvertakte deel, dus in snoer 1 of snoer 6.
b) In de vertakking naar lampje B, dus in snoer 3 of snoer 4.
c) In de vertakking naar lampje A, dus in snoer 2 of snoer 5.
Slide 33 - Tekstslide
7
a) B
b) B
c) 2, 3, 4 en 5
d) 1 en 6
Slide 34 - Tekstslide
8
a) In punt A is de stroomsterkte 300 mA – 175 mA – 50 mA = 75 mA.
b) In punt B is de stroomsterkte 175 mA – 90 mA = 85 mA.
c) In punt C is de stroomsterkte 300 mA – 50 mA = 250 mA.