Extra hulp en oefeningen bij het leren

Filmpjes over machten
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
Periode wiskunde GetallenwerendMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Filmpjes over machten

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Uitwerkingen huiswerkopgaven

Slide 5 - Tekstslide

Opgave 1 (Bereken zonder eerst de machten uit te rekenen)

Slide 6 - Tekstslide

85 + 85 =
Betekent: Acht tot de vijfde + acht tot de vijfde.
Gedachte: Het is een plussom.
                       De grondtallen zijn gelijk, de exponenten zijn gelijk dus ik mag de
                       twee onderdelen samennemen.
                       Dit werkt net als 4 + 4 = 2 · 4
Uitwerking: 85 + 85 = 2 · 85 (Verder uitrekenen hoeft niet)

Slide 7 - Tekstslide

85 · 85 =
Betekent: Acht tot de vijfde · acht tot de vijfde.
Gedachte: Het is een keersom.
                       De grondtallen zijn gelijk, dus ik mag de exponenten optellen.
                       Het helpt om te bedenken dat 85 gelijk is aan 8·8·8·8·8
Uitwerking: 85 · 85 (= 8·8·8·8·8 · 8·8·8·8·8 = 85+5) = 810  (het stuk tussen haakjes hoef je niet te noteren, is alleen een extra tussenstap)

Slide 8 - Tekstslide

34 · 44 =
Betekent: Drie tot de vierde · vier tot de vierde.
Gedachte: Het is een keersom.
                       De grondtallen zijn niet gelijk, dus ik mag de exponenten NIET
                       zomaar optellen.
Uitwerking: 34 · 44  = 34 · 44  

De enige manier om dit uit te rekenen is 3·3·3·3·4·4·4·4 = 20736. Dit vraag ik niet!

Slide 9 - Tekstslide

97 · 98 =
Betekent: Negen tot de zevende · negen tot de achtste.
Gedachte: Het is een keersom.
                       De grondtallen zijn gelijk, dus ik mag de exponenten optellen.
Uitwerking: 97 · 98 (= 9·9·9·9·9·9·9  ·  9·9·9·9·9·9·9·9 = 97+8) = 915

Slide 10 - Tekstslide

65 - 63 =
Betekent: Zes tot de vijfde - zes tot de derde
Gedachte: Het is een minsom.
                       De grondtallen zijn gelijk, maar de exponenten niet, dus ik kan
                       deze som niet korter opschrijven.
Uitwerking: 65 - 63 = 65 - 63

Slide 11 - Tekstslide

26 : 24 =
Betekent: Twee tot de zesde : twee tot de vierde
Gedachte: Het is een deelsom.
                       De grondtallen zijn gelijk, ik mag dus de exponenten van elkaar
                        aftrekken.
Uitwerking: 26 : 24 = 26-4 = 22

Slide 12 - Tekstslide

177 : 176 =
Betekent: Zeventien tot de zevende : zeventien tot de zesde
Gedachte: Het is een deelsom.
                       De grondtallen zijn gelijk, ik mag dus de exponenten van elkaar
                        aftrekken.
Uitwerking: 177 : 176 = 177-6 = 171 = 17

Slide 13 - Tekstslide

58 : 58 =
Betekent: Vijf tot de achtste : vijf tot de achtste
Gedachte: Het is een deelsom.
                       De grondtallen zijn gelijk, ik mag dus de exponenten van elkaar
                        aftrekken.
Uitwerking: 58 : 58 = 58-8 = 50 = 1 (Twee gelijke getallen door elkaar delen is altijd gelijk aan 1 denk maar aan 6:6=1 of 5:5=1)

Slide 14 - Tekstslide

67 : 76 =
Betekent: Zes tot de zevende : zeven tot de zesde
Gedachte: Het is een deelsom.
                       De grondtallen zijn NIET gelijk, ik mag dus de exponenten NIET
                       van elkaar aftrekken.
Uitwerking: 67 : 76 = 67 : 76 (Je kunt dit niet echt verder uitwerken, tenzij je eerst de machten uitrekent, maar dat vraag ik hier niet van je)

Slide 15 - Tekstslide

Opgave 2

Slide 16 - Tekstslide

De rekenvolgorde
Je rekent sommen altijd uit in de volgende stappen:
  1. Haakjes wegwerken
  2. Machten (en wortels) uitrekenen van links naar rechts
  3. Keer en gedeeld door uitrekenen van links naar rechts
  4. Plus en min uitrekenen van links naar rechts

Slide 17 - Tekstslide

24
24 = 2·2·2·2 = 16


LET OP dat je niet per ongeluk 2·4 uitrekent

Slide 18 - Tekstslide

43
43 = 4·4·4 = 64


LET OP dat je niet per ongeluk 4·3 uitrekent

Slide 19 - Tekstslide

De derde macht van drie
de derde macht van 3 = 33 = 3·3·3 = 27


LET OP dat je niet per ongeluk 3·3 uitrekent

Slide 20 - Tekstslide

De derde macht van min drie
de derde macht van  -3 = (-3)3 = -3·-3·-3 = -27


LET OP dat je niet per ongeluk 3·-3 uitrekent

Slide 21 - Tekstslide

3·43-23 =
43-23 =
Eerst haakjes : die zijn er niet
Dus eerst machten
3·64-23 =
Dan keersommen
192 - 23 =
Als laatste de minsom
169

Slide 22 - Tekstslide

52 + 25 + 33 =
52 + 25 + 33 =
Eerst haakjes : die zijn er niet
Dus eerst machten
25 + 32 + 27 =
Dan keer en gedeeld door, maar die zijn er niet:
Als laatste dan de  plussommen
84

Slide 23 - Tekstslide

4 · 43 : (-3 + 1)6 =
4 · 43 : (-3 + 1)6 =
Eerst haakjes 
4 · 43 : (-2)6 =
Dan de machten
4 · 64 : 64 =
Dan de keersommen en deelsommen van links naar rechts
4

Slide 24 - Tekstslide

(-2)5+3·42 =
(-2)5 + 3·42 =
Eerst haakjes , maar -2 kun je niet uitrekenen
Dan dus eerst de machten
-32 + 3 · 16
Dan de keersom
-32 + 48 =
Als laatste de plussom
16

Slide 25 - Tekstslide

Extra oefening

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Antwoorden extra oefening

Slide 35 - Tekstslide

18
= -102

Slide 36 - Tekstslide

= 2
= -22

Slide 37 - Tekstslide

= -1
= 30
= -52
= 35
= 0
= -10
= -2
= - 64

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide