Taalverzorging: Hoofdletters & leestekens

Wat gaan we vandaag doen?
  • Instructie over leestekens (zowel 1ste als 2de jaars hebben dit nodig deze periode).

  • Samen en oefentoets begrijpend lezen maken (1ste en 2de jaars krijgen hier nog een toets over).

  • afsluiter: blooket
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?
  • Instructie over leestekens (zowel 1ste als 2de jaars hebben dit nodig deze periode).

  • Samen en oefentoets begrijpend lezen maken (1ste en 2de jaars krijgen hier nog een toets over).

  • afsluiter: blooket

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Doel van de les
-Ik weet wanneer ik een punt, vraagteken, uitroepteken en komma moet gebruiken in een zin.

- Ik weet wanneer ik hoofdletters moet gebruiken. 

- Ik weet wanneer ik aanhalingstekens moet gebruiken. 

Slide 3 - Tekstslide

Leestekens zijn belangrijk!

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdletter
Het is belangrijk dat je weet wanneer je een hoofdletter gebruikt. Het heeft invloed op hoe begrijpelijk je tekst is.

Slide 5 - Tekstslide

Leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 6 - Tekstslide

Leestekens
Een zin eindigt met een leesteken.

  • Punt (gewone zin): De deelnemers presenteren hun act.
  • Vraagteken (vraagzin): Zijn ze erg zenuwachtig?
  • Uitroepteken (uitroep): Doe je best!

Slide 7 - Tekstslide

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin. Zonder de komma kan een zin verkeerd geïnterpreteerd worden.

Slide 8 - Tekstslide

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 9 - Tekstslide

Leestekens
                                                                    Een komma kan levens redden.
                                                 'Eet, oma.' of 'eet oma'. 

Slide 10 - Tekstslide

Hoe laat begint de les vandaag!
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 11 - Quizvraag

We rijden vandaag door Nederland, België, en Luxemburg.
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 12 - Quizvraag

Loop naar de maan.
A
De hoofdletters en leestekens kloppen.
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 13 - Quizvraag

Wil je kaas, jam of hagelslag op je boterham?
A
Hoofdletters en leestekens kloppen.
B
Hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 14 - Quizvraag

Op Maandag hebben we een toets.

A
De hoofdletters en leestekens kloppen.
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet.

Slide 15 - Quizvraag

In Maart ben ik jarig!
A
De leestekens zijn goed gebruikt.
B
De leestekens zijn fout gebruikt.

Slide 16 - Quizvraag

Aanhalingstekens

Slide 17 - Tekstslide

Wanneer aanhalingstekens?
Om weer te geven wat iemand zegt (directe rede):

  • de woorden van de aanhaling plaatst men tussen aanhalingstekens 
  • je hebt begin- en eindaanhaling 
  • open de aanhalingstekens bovenaan en sluit ze bovenaan 
Om een speciaal woord of  woordgroep aan te duiden:
  • een titel vb. Gisteren keek ik naar “Belgium’s Got Talent” 
  • ironie = iets grappig vb. Wat heb jij “mooie” schoenen.

Slide 18 - Tekstslide

Directe of indirecte rede?
directe rede:
indirecte rede:
Anna zegt:"Ik houd van lezen."
Anna zegt dat ze 
van lezen
houdt. 

Slide 19 - Tekstslide


Vik zegt: "Ik wil de vissen eten geven."
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 20 - Quizvraag


Lisa zegt dat ze graag buiten speelt.
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 21 - Quizvraag

De beginaanhaling!
De aangehaalde woorden staan vooraan in de zin.
  • Je schrijft GEEN punt op het einde van de beginaanhaling.
  • Een uitroepteken schrijf je WEL op het einde van de beginaanhaling.
  • Een vraagteken schrijf je WEL op het einde van de beginaanhaling.
  • Na de beginaanhaling komt er altijd een komma.

Het eten is klaar!”, roept mama.
Wanneer gaat het sneeuwen?”, vraagt broer.
Morgen is het geen school”, fluistert de directeur. 
Voorbeelden:

Slide 22 - Tekstslide

De eindaanhaling!
De aangehaalde woorden staan niet in het begin van de zin.
  • Voor de eindaanhaling plaats je een dubbelpunt.
  • De eindaanhaling begint met een hoofdletter.
  • Alle leestekens (ook een punt) staan binnen de eindaanhaling.

Mama roept: “Het eten is klaar!”
Broer vraagt: “Wanneer gaat het sneeuwen?”
De directeur fluistert: “Morgen is het geen school.”
Voorbeelden:

Slide 23 - Tekstslide


"Wie heeft die prop in de hoek gegooid?," vroeg de juf.
A
Achter de juf moet een vraagteken staan.
B
De komma staat op de foute plaats.
C
De komma moet een dubbelpunt zijn.
D
De zin is correct.

Slide 24 - Quizvraag


De vrouw riep boos: "Bah ik lust geen pompoensoep"!
A
Het dubbelpunt moet een komma zijn.
B
De aanhalingstekens staan op de foute plaats.
C
Het uitroepteken moet een punt zijn.
D
De zin is correct.

Slide 25 - Quizvraag


"Geef hier!" gilt Marie.
A
Er moet een dubbelpunt staan voor gilt.
B
Gilt moet met een hoofdletter.
C
Er moet een komma staan voor gilt.
D
De zin is correct.

Slide 26 - Quizvraag


“Aanhalingstekens zijn fijn”, zei de jongen.
A
De komma staat op de foute plaats.
B
Zei moet met een hoofdletter.
C
Achter fijn moet een punt staan.
D
De zin is correct.

Slide 27 - Quizvraag

morgen gaan we naar de ardennen juicht sara

Slide 28 - Tekstslide

"Morgen gaan we naar de Ardennen!", juicht Sara.

Slide 29 - Tekstslide

de apotheker zei neem elke dag een lepel hoestsiroop

Slide 30 - Tekstslide

De apotheker zei: "Neem elke dag een lepel hoestsiroop."

Slide 31 - Tekstslide

ik fiets graag vertelt de minister

Slide 32 - Tekstslide

"Ik fiets graag", vertelt de minister.

Slide 33 - Tekstslide

de supporter vroeg ken jij jan janssens

Slide 34 - Tekstslide

De supporter vroeg: "Ken jij Jan Janssens?"

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Aan de slag....
- Maak de werkbladen.

- Lever na afloop de werkbladen in, vergeet niet je naam erop te zetten. 

- afsluiter: blooket: leestekens
timer
10:00

Slide 37 - Tekstslide