In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Spelling
Blok 3 - Les 1
'Je' achter de persoonsvorm.
Meervoud zelfstandige naamwoorden.
Slide 1 - Tekstslide
_____ je dat ik mooie kleren heb? (Vinden)
Slide 2 - Open vraag
_____ je vader mij wel aardig? (Vinden)
Slide 3 - Open vraag
'Je' achter de pv
1. Vind je mijn kleren mooi?
2. Vindt je vader mij wel aardig?
Kijk naar het OW!
Slide 4 - Tekstslide
'Je' achter de pv
1. Vind je mijn kleren mooi?
2. Vindt je vader mij wel aardig?
Kijk naar het OW!
1. Je
2. Je vader
Is 'je' het ow? Schrijf dan GEEN t!
Slide 5 - Tekstslide
Je achter de pv: truc 1.
Kun je 'je' vervangen door 'jij'? Dan schrijf je geen t.
Kan dat niet? Dan schrijf je wel een t.
1. Vind jij mijn kleren mooi?
2. Vindt jij vader mij wel aardig?
Slide 6 - Tekstslide
Je achter de pv: truc 2.
Vul het werkwoord 'lopen' in. Als je dat doet, kun je horen of je een 't' moet schrijven.
1. Loop je mijn kleren mooi? --> Geen t, dus: Vind je mijn kleren mooi?
2. Loopt je vader mij wel aardig? --> Wel een t, dus: Vindt je vader mij wel aardig?
Slide 7 - Tekstslide
_____ je het wel om je huiswerk af te krijgen? (Redden)
Slide 8 - Open vraag
_____ je vriend je nou zijn scooter aan? (Bieden)
Slide 9 - Open vraag
Zelf werken
Opdracht 2 op bladzijde 144.
Klaar? Maak vast opdracht 3 (vraag 1 en 2).
Werken tot 13.30.
Pas de trucjes toe: vervang 'je' door 'jij' of vul 'lopen' in!
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Meervoud zelfstandig naamwoord
Er zijn heel veel regels bij het schrijven van het meervoud!
Bord - borden.
Vraag - vragen.
Opa - opa's.
Golf - golven.
Zee - zeeën.
Slide 12 - Tekstslide
Boodschappenlijstje
De volgende vragen gaan over een boodschappenlijstje. Daarop staan woorden in het enkelvoud. We gaan kijken hoe we daar het meervoud van maken. Schrijf het boodschappenlijstje over in je schrift en schrijf daar het meervoud achter. Doe dat in 3 minuutjes.
- Paprika - Komkommer
- Olijf - Sla
- Tomaat - Krentenbol
Slide 13 - Tekstslide
Meervoud znw
Soms moet je een klinker weghalen in het meervoud.
Tomaat - tomaten.
Muur - muren.
Slide 14 - Tekstslide
Meervoud znw
Bij sommige woorden voeg je een medeklinker toe.
Krentenbol - krentenbollen.
Blik - blikken.
Slide 15 - Tekstslide
Bij welk woord heb je een 's toegevoegd? Schrijf het meervoud op!
Slide 16 - Open vraag
Meervoud znw
Als een woord op een klinker eindigt, schrijf je 's.
Paprika - paprika's.
Piano - piano's.
Slide 17 - Tekstslide
Bij welk woord heb je een s toegevoegd? Schrijf het meervoud op!
Slide 18 - Open vraag
Meervoud znw
Soms schrijf je geen -en in het meervoud, maar -s.
Komkommer - komkommers.
Actie - acties.
Slide 19 - Tekstslide
Bij welk woord heb je een medeklinker veranderd? Schrijf het meervoud op!
Slide 20 - Open vraag
Meervoud znw
Soms moet je een medeklinker veranderen.
Olijf - olijven.
Buis - buizen.
Slide 21 - Tekstslide
Welk woord had geen meervoud?
Slide 22 - Open vraag
Meervoud znw
Sommige woorden zijn in het enkelvoud hetzelfde als in het meervoud! Dat zijn er niet zo veel.
Sla - sla.
Muziek - muziek.
Slide 23 - Tekstslide
Wat heb je nu geleerd?
Je weet hoe je de persoonsvorm schrijft als 'je' achter de pv staat.
Je weet hoe je zelfstandig naamwoorden in het meervoud schrijft.
Slide 24 - Tekstslide
Zelf aan de slag.
Opdracht 2, opdracht 3 (vraag 1 en 2) en opdracht 4.
Bladzijde 144, 145 en 146.
Regels meervoud: vind je in het schema op bladzijde 145.