herhalen lezen: verbanden, structuur, functiewoorden.

herhalen
tekstopbouw
alineaverbanden
functiewoorden
structuren
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

herhalen
tekstopbouw
alineaverbanden
functiewoorden
structuren

Slide 1 - Tekstslide

1. Vaste tekststructuren
  • Een tekst is vaak opgebouwd volgens een vaste structuur.
  • Het herkennen van een structuur maakt de tekst duidelijker en beter te begrijpen.
  • De keuze van de schrijver voor een tekststructuur hangt af van zijn onderwerp en zijn schrijfdoel.

Slide 2 - Tekstslide

vaste tekststructuren
  • Voordelen-en-nadelenstructuur
  • Vroeger-en-nu-structuur
  • Vroeger-nu-toekomststructuur
  • Probleem-en-oplossingstructuur
  • Verschijnsel-en-verklaringstructuur
  • Bewering-en-argumentstructuur
  • Verschijnsel-en-besprekingstructuur

 

Slide 3 - Tekstslide

Sleepvraag: 
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
bewering
argument-
structuur
vroeger-
nu-
structuur
probleem/
oplossing-
structuur
verschijnsel
verklaring-
structuur
voor- en
nadelen-
structuur
inleiding:
stelling,
standpunt
inleiding:
beschrijving ontwikkeling/verandering
inleiding:
beschrijving probleem
inleiding:
bespreking bepaald
verschijnsel
inleiding:
beschrijving verschijnsel met pos. en neg. kanten

Slide 4 - Sleepvraag

verschijnsel- verklaring structuur
verschijnsel- bespreking structuur
Vriendschap is een kwestie van geven en nemen. Er zijn drie sleutelwoorden voor vriendschap. Vertrouwen, want we zoeken in een vriend iemand die naast ons staat in het leven. Humor, want een goede vriend is vaak iemand met wie je na een woord al in lachen uitbarst. Stabiliteit, want in een goede vriendschap blijft het gevoel van saamhorigheid lang bestaan. 

Slide 5 - Sleepvraag

voor-en nadelen structuur
argumenten structuur


Is het wel handig om een griepinjectie te halen? 
Het voordeel hiervan is, is dat het gratis is. 
Eén van de nadelen van de griepinjectie is, is dat de bacteriën resistent worden en er kan zich een nieuwe variant van de griep vormen. Gezien de nadelen is het voor mij niet handig om een griepinjectie te halen. 

Slide 6 - Sleepvraag

vroeger-nu-toekomst structuur
verschijnsel-bespreking structuur
vroeger-en-nu structuur
De muziekstijl hiphop heeft zich door de jaren heen ontwikkeld. Hiphop is een culturele beweging die is ontstaan in de jaren 70 in New York. Tegenwoordig is hiphop een aanklacht tegen de samenleving in het algemeen. 
Als we kijken hoe de ontwikkeling van hiphop is geweest, kunnen we ervan uitgaan dat deze muziekstijl in de toekomst heel populair zal worden onder jongeren.

Slide 7 - Sleepvraag

Sleepvraag: 
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
bewering
argument-
structuur
vroeger-
nu-
structuur
probleem/
oplossing-
structuur
verschijnsel
verklaring-
structuur
voor- en
nadelen-
structuur
inleiding:
stelling,
standpunt
inleiding:
beschrijving ontwikkeling/verandering
inleiding:
beschrijving probleem
inleiding:
bespreking bepaald
verschijnsel
inleiding:
beschrijving verschijnsel met pos. en neg. kanten

Slide 8 - Sleepvraag

2. De alinea
  • Een tekst is verdeeld in alinea's.
  • De zin die het belangrijkste (de hoofdgedachte) van een alinea weergeeft, noem je de kernzin.
  • De kernzin is vaak de eerste, tweede  of de laatste zin van een alinea!

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de kernzin van onderstaande alinea?
Criminaliteit en veiligheid zijn geen statische begrippen. Ze veranderen en zijn onderhevig aan modes. In de jaren vijftig en zestig werd nog actief opgetreden tegen souteneurs en uitbaters van bordelen. Vanaf 2000 kun je in Nederland legaal een bordeel runnen. Het omgekeerde geldt voor de verkoop van paddo’s. Ook de beleving van criminaliteit verandert. Veroorzaken scheldende hangjongeren overlast of bedreigen ze buurtbewoners?
A
De eerste zin
B
De laatste zin
C
De tweede zin
D
Een andere zin

Slide 10 - Quizvraag

4. Tekstverbanden
  • Zinnen in een tekst staan met elkaar in verband. Zinnen die bij elkaar horen vormen samen alinea's. 
  • De verbanden tussen zinnen en alinea's herken je aan signaalwoorden.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Signaalwoorden
  • Geven het verband aan tussen zinnen en alinea's
  • Geven belangrijke informatie over de opbouw van een tekst
  • Verbanden:
     - opsomming                                          - doel - middel
     - tegenstelling                                       - argumenten-conclusie
     - oorzaak - gevolg                                - algemene uitspraak-voorbeeld
     -  voorwaarde                                         - chronologie
     - vergelijking                                          - samenvattend
     - toegeving                                              - concluderend

Slide 14 - Tekstslide

Eerst gingen de leerlingen in stilte aan het werk. Daarna gingen ze zachtjes fluisteren. Ten slotte waren ze allemaal hardop aan het praten.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
opsommend verband
D
concluderend verband

Slide 15 - Quizvraag

De leerlingen werken hard voor het vak Nederlands. (a) ... .... zijn ze allemaal stil, (b) .... schrijven ze allemaal mee en (c) ..... hebben ze allemaal hun huiswerk gemaakt.

Slide 16 - Open vraag

Voor voetbalwedstrijd heb je een goede conditie nodig, daarom train ik twee keer in de week.
A
oorzakelijk verband
B
toelichtend verband
C
redengevend verband
D
doel-middel verband

Slide 17 - Quizvraag

Natuurlijk mag je naar die voetbalwedstrijd, mits je huiswerk hebt afgemaakt.
A
tegenstellend verband
B
oorzakelijk verband
C
toegevend verband
D
voorwaardelijk verband

Slide 18 - Quizvraag

functiewoorden
Een alinea of een samenhangend groepje alinea’s kun je niet ‘zomaar’ verplaatsen in de tekst. Elk tekstgedeelte vervult een functie of rol in het geheel van de tekst. De schrijver heeft met dat tekstgedeelte een bedoeling. 


De functie van tekstgedeelten benoem je met behulp van functiewoorden. Zo kan de schrijver in het begin van zijn tekst aangeven welke gebeurtenis hem ertoe heeft gebracht zijn tekst te schrijven. Dat tekstgedeelte is dan de aanleiding. 

Slide 19 - Tekstslide

Welk functiewoord past bij dit tekstdeel:
De scholen zeggen dat leerlingen geen behoefte hebben om Fries te krijgen, maar uit het onderzoek blijkt dat 33% van de leerlingen Fries als moedertaal heeft en graag meer Fries onderwijs wil.
A
aanleiding
B
argument
C
probleemstelling
D
weerlegging

Slide 20 - Quizvraag

de alinea beschrijft: dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 21 - Quizvraag

de alinea beschrijft: een goede raad voor de lezer
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring

Slide 22 - Quizvraag

de alinea beschrijft: dat de lezer moet nadenken over wat het beste is
A
afweging
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 23 - Quizvraag

in de alinea legt de schrijver uit waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de juiste omschrijving bij het functiewoord?
stelling
argument
weerlegging
samenvatting
conclusie
aanleiding
definitie
voorbeeld
constatering
uitwerking
reden om nu een tekst te schrijven over het onderwerp
omschrijving van wat er met een bepaald verschijnsel wordt bedoeld
beschrijving van één concreet geval
er wordt een verschijnsel/ontwikkeling vastgesteld
er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp
Iemand doet een bewering over het onderwerp (niet feitelijk)
reden waarom iemand iets vindt
argument van ander wordt ontkracht
beknopte navertelling
slotgedachte obv voorgaande

Slide 25 - Sleepvraag

Vandaag begint voor de meeste universiteiten het academisch jaar. Met plechtig ritueel openen de universiteiten het collegejaar. Op het programma staan tradities, lezingen, muzikale intermezzo’s en het uitreiken van prijzen.
Echter, sommigen zijn niet in de wieg gelegd om altijd maar door te studeren. Zij kunnen niet meedoen aan de studentenverenigingscultuur. Laatst zat ik in de trein met een medewerker van de NS. Hij was storingsmonteur en vertelde over de opleiding die hij had gedaan. Bij het opleidingsinstituut van de NS had hij geleerd hoe onderdelen van treinen vervangen moesten worden. Een mbo niveau twee opleiding.
Dit wordt in onze samenleving helaas te weinig onderkend. Als je niet zo ‘slim’ bent, moet je naar het (v)mbo of praktijkonderwijs. Zogenaamd ‘minderwaardige’ onderwijsvormen. Na die scholen word je immers ‘lager’ of ‘middelbaar’ opgeleid, en daarmee minder goed dan ‘hoger’ opgeleiden. Te vaak leeft onder de leerlingen en hun ouders het idee dat zij nooit succesvol zullen worden. Daarom streven ouders naar een havo- of vwo-opleiding voor hun kind, want dat is wél goed voor zijn of haar toekomst. Dit terwijl 71 procent van de beroepsbevolking lager of middelbaar opgeleid is. Is het niet verschrikkelijk dat we zo’n grote groep op deze manier wegzetten?
anekdote
conclusie
aanleiding
probleemstelling
voorbeeld
verklaring
argument
definitie
oplossing
weerlegging

Slide 26 - Sleepvraag

wat weet je nu beter?

Slide 27 - Poll