Les 14-12-2020, rekentrainers 3.1 t/m 3.3

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 
30 minuten: aan het werk!

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg 
30 minuten: aan het werk!

Slide 1 - Tekstslide

Welk vervoer is het goedkoopst?
A
Auto
B
Brommer
C
Trein
D
Fiets

Slide 2 - Quizvraag

Stel een diesel auto kost voor verzekering 50 euro per maand belasting 60 euro per maand en je rijdt per maand 150 kilometer. Wat zijn de kosten per kilometer?

Slide 3 - Open vraag

Uitwerking
Dan reken je de totale kosten uit: 50+60 = € 110
dat deel je door aantal kilometer: 110 : 150 = € 0,73 per kilometer

Slide 4 - Tekstslide

Zou een diesel auto goedkoper of duurder zijn in onderhoud dan een benzine auto?
A
Goedkoper
B
Duurder

Slide 5 - Quizvraag

Leerdoelen:
1. Je kan bedragen omrekenen naar dagen, weken, maanden en kwartalen.

2. Je kan rekenen met de bijstandsuitkering.

3. Je kan uitgaven indelen in budgetten.

HUISWERK: Rekentrainers van paragraaf 3.1 t/m 3.3

Slide 6 - Tekstslide

Voorbereiden
Inkomsten en uitgaven hebben vaak een bepaalde regelmaat:
per week, per maand, per jaar 

Je kunt inkomsten en uitgaven alleen vergelijken als ze over dezelfde periode gaan, bijv. over een week of of over een maand
Vergelijken

Slide 7 - Tekstslide

Omrekenen

Slide 8 - Tekstslide

Voorbereiden
Lonen en uitkeringen worden meestal per maand uitbetaald.
Ontvangsten kunnen ook per week, per kwartaal of per jaar voorkomen.

Als je ze wilt vergelijken, moet je ze omrekenen naar dezelfde periode.
Dit kun je ook met uitgaven doen.
Andere periode

Slide 9 - Tekstslide

Voorbereiden
Stelregel
ALTIJD EERST OMREKENEN NAAR ÉÉN JAAR!!!

Slide 10 - Tekstslide

Hoeveel dagen zitten er in een jaar?
A
364
B
365
C
369

Slide 11 - Quizvraag

Het lidmaatschap van de voetbal kost € 10,- per maand. Hoeveel kost de voetbal per dag?

Slide 12 - Open vraag

Uitleg
- altijd eerst omrekenen naar jaar.
Dus € 10,- x 12 maanden = € 120,-
Dan € 120,- delen door 365 dagen = € 0,33 per dag

Slide 13 - Tekstslide

Jan krijgt 40 euro per maand aan zakgeld. Hoeveel is dit per week?

Slide 14 - Open vraag

Uitleg
1 jaar = 52 weken
1 jaar = 12 maanden

40 x 12= 480
480:52 weken = 9,23 euro per week

Slide 15 - Tekstslide

Bijstandsuitkering berekenen
Je moet leren bijstandsuitkeringen te bereken en dit af te lezen in een tabel.

Voorbeeld:
Bereken en vul in. Hoe hoog is het bijstandsbedrag per maand?
Een alleenstaande vader heeft € 7.200 spaargeld en € 0 inkomen. Hij vraagt bijstand aan en heeft geen recht op inkomenstoeslag.

Tabel spaargeld:                                                                      Tabel uitkeringen:

Slide 16 - Tekstslide

Regels voor bijstand:
- bijstand (+ eventueel inkomenstoeslag) – gezinsinkomen = uitkering
- Heeft het huishouden te veel spaargeld dan krijgen ze geen uitkering

Slide 17 - Tekstslide

Bekijk de onderstaande tabel met bedragen voor de bijstandsuitkering. De hoogte van die uitkering is een percentage van het minimumloon. Meneer Van Zwetten woont met zijn zoon van 16 in een huurhuis in Tilburg. Hij vraagt bij de gemeente een bijstandsuitkering aan.
Het minimumloon is € 1.551,60 per maand.

Bereken het bedrag aan bijstandsuitkering dat
meneer van Zwetten per jaar van de gemeente ontvangt.

Slide 18 - Open vraag

Uitleg
€ 1.551,60 ÷ 100 × 70 = € 1.086,12 × 12 maanden = € 13.033,44

Slide 19 - Tekstslide

Welke soorten uitgaven zijn er?
A
Vaste lasten
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Incidentele uitgaven
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 20 - Quizvraag

Benzine tanken hoort bij de ...
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Incidentele uitgaven
C
Vaste lasten
D
Wekelijkse uitgaven

Slide 21 - Quizvraag

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de reparatie van een computer?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 22 - Quizvraag

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de aankoop van een cd-speler?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 23 - Quizvraag

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de contributie van een zwemclub?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 24 - Quizvraag

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de aankoop van een allesreiniger?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 25 - Quizvraag

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort een abonnement op een tijdschrift?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 26 - Quizvraag

huishoudelijke uitgaven: uitgaven voor de dingen in je huishouden die je (vrijwel) dagelijks gebruikt
Soorten uitgaven
Waar geef je je geld aan uit?
vaste lasten:
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

incidentele uitgaven:
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat

Slide 27 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Rekentrainers 3.1 t/m 3.3
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak of ga verder in de rekentrainers van 3.4 en 3.6

timer
30:00

Slide 28 - Tekstslide