NT2, Les 9

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les...
  • Spreekwoord van de week 
  • Quiz met (moeilijke) woorden
  • Voegwoorden

Slide 2 - Tekstslide

In deze les...
  • Even herhalen, voegwoorden.
-> Wat was dat ook alweer?
  • 'Er' Welk woord is dit?
-> Na de les weten jullie wat de functie van 'er' is.
  • Huiswerk bespreken: 
-> Artikel lezen en vragen beantwoorden. Na deze les heb je geoefend met lezen en spreken.

Slide 3 - Tekstslide

Surf naar lessonup.com op je laptop. Vul meteen de code in bovenaan het scherm bij leerling PIN code. Je hoeft niet in te loggen!
Of surf naar lessonUp.app op je telefoon. Vul de code in bij code invoeren. Je hoeft niet in te loggen!

Slide 4 - Tekstslide

Lola is vanmorgen naar huis gegaan,
want ze voelde zich niet lekker .
A
want
B
zich

Slide 5 - Quizvraag

Ik drink graag thee, maar ik drink ook graag koffie.
A
maar
B
ook

Slide 6 - Quizvraag

Job wil graag iets vragen voordat hij naar huis gaat, want anders kan hij zijn huiswerk niet maken.
A
anders
B
want

Slide 7 - Quizvraag

Dat zou in veel gevallen komen omdat er ‘geknutseld’ wordt met cv-ketels
A
er
B
omdat

Slide 8 - Quizvraag

Het woord 'er'
In de Nederlandse grammatica -> 2 soorten ontleden.
Taalkundig ontleden: Je gaat ieder woord in een zin benoemen.
  • vb.: Ik heb een kat.
Ik = pers. vnw; heb = ww; een = lidw; kat = znw
  • vb.: Ik ga er graag bij zitten.
Ik = pers. vnw; ga = hww; er = bijwoord; graag = bijwoord; bij = voorzetsel; zitten = zww
  • vb.: Geniet ervan -> voornaamwoordelijk bijwoord. Dat is een bijwoord 'er' + voorzetsel 'van'. (in; op; achter; voor; onder...)

Slide 9 - Tekstslide

Het woord 'er'
Redekundig ontleden: Je gaat zinsdelen benoemen.
  • vb.: Ik ga er graag zitten
Ik = onderwerp; ga = persoonsvorm; ga zitten = wwg; 
er = bijw. bep. van plaats; graag = bijw. bep van wijze
  • vb.: Er blafte een hond 
-> er = plaatsonderwerp ('er' zetten we op de plaats van het onderwerp als de identiteit van het onderwerp vaag is )
Zoals: Er heeft iemand naar jou gevraagd./ Wie heeft er een rijbewijs.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk: Lezen/ tekstbegrip/ schrijven
Artikel
Nieuwe gasketelwet: zelf je cv-ketel installeren of repareren mag straks niet meer
  • We gaan het artikel samen lezen, en samen volgende vragen beantwoorden.

Slide 12 - Tekstslide

  • Welke wet hebben ze bedacht?
  • Waarom hebben ze deze wet bedacht, waarvoor moet deze wet zorgen?
  • Wat moeten de installatie bedrijven doen om de ketels te mogen blijven installeren? En wat gebeurt er als ze dat niet doen?
  • Wat zouden verzekeraars straks kunnen vragen als jij je huis wil verzekeren tegen brand?

Slide 13 - Tekstslide

Huiswerk volgende week
In het artikel hebben ze het over een certificaat die je als bedrijf moet bezitten, want alleen gecertificeerde bedrijven mogen onderhoudswerkzaamheden uitvoeren bij klanten.
Dit betekent dat jouw werkgever misschien wel wat extra kan vragen van jou.
Kun je mij vertellen wat deze nieuwe wet voor jou betekent tijdens je opleiding?
-> Geef in je eigen woorden antwoord op deze vraag.
Ik mail de opdracht morgen naar jullie toe. (Beide opdrachten)

Slide 14 - Tekstslide

Samenvatten
-> We hebben de voegwoorden herhaald
-> We hebben geleerd wat het woord 'er' allemaal kan zijn.
-> We hebben samen een artikel gelezen, en vragen beantwoord.

Slide 15 - Tekstslide

Vragen?
VRAGEN?

Slide 16 - Tekstslide