In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Lezen 4.2 - 2 kgt
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel
- Je weet welke vier tekstsoorten er bestaan.
- Je weet wat de begrippen beeld en opmaak betekenen.
- Je kunt het leespubliek van een tekst vaststellen.
Je kunt de kernzin van een alinea vaststellen.
Slide 2 - Tekstslide
Welke vier tekstdoelen bestaan er?
Slide 3 - Open vraag
Slide 4 - Tekstslide
Je krijgt nu een aantal vragen over tekst 1 in je boek (blz. 142).
Slide 5 - Tekstslide
Bekijk tekst 1.
Wat voor tekst is dit?
A
informatiefolder
B
krantenbericht
C
reclameposter
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het belangrijkste tekstdoel van tekst 1?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 7 - Quizvraag
Tot welke tekstsoort behoort tekst 1?
A
informatieve tekst
B
tekst met een mening
C
activerende tekst
D
amuserende tekst
Slide 8 - Quizvraag
Wat wil de maker van deze tekst bereiken?
Slide 9 - Open vraag
Je krijgt nu een aantal vragen over tekst 2 in je boek (blz. 143).
Slide 10 - Tekstslide
Wat is het belangrijkste tekstdoel van tekst 2?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 11 - Quizvraag
Tot welke tekstsoort behoort tekst 2?
A
informatieve tekst
B
tekst met een mening
C
activerende tekst
D
amuserende tekst
Slide 12 - Quizvraag
Beeld en opmaak
Een schrijver houdt rekening met beeld en opmaak: de manier waarop de tekst is vormgegeven. Bijvoorbeeld:
- de verdeling van de tekst over de bladzijde
- de keuze van de soort letters
- de keuze van de kleuren
- de keuze van de plaatjes bij de tekst
Slide 13 - Tekstslide
Welke van de vier is geen voorbeeld van beeld en opmaak?
A
de keuze van de soort letters
B
de keuze van de kleuren
C
de verdeling van de tekst in alinea's
D
de verdeling van de tekst over de bladzijde
Slide 14 - Quizvraag
Op welke manier is in tekst 2 (blz. 143) gebruik gemaakt van beeld en opmaak?
- de verdeling van de tekst over de bladzijde
- de keuze van de soort letters
- de keuze van de kleuren
- de keuze van de plaatjes bij de tekst
Slide 15 - Tekstslide
Beeld en opmaak
Veel bedrijven hebben een eigen manier van vormgeven. Ze hebben een eigen huisstijl.
Ze hebben bijvoorbeeld een logo en gebruiken
altijd dezelfde kleuren en plaatjes.
Doel: lezers herkennen direct van welk bedrijf de informatie is.
Slide 16 - Tekstslide
Van welk bedrijf is dit het logo?
A
Burger King
B
KFC
C
MacDonalds
Slide 17 - Quizvraag
Leespubliek
Een schrijver schrijft zijn tekst voor lezers. Die noem je het leespubliek.
Aan het onderwerp, de plaatjes en de bron kun je vaak zien voor welk leespubliek de tekst is geschreven.
Slide 18 - Tekstslide
Voor welk leespubliek is het tijdschrift National Greographic Junior geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden
Slide 19 - Quizvraag
Voor welk leespubliek is het tijdschrift Girlz! geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden
Slide 20 - Quizvraag
Voor welk leespubliek is het tijdschrift Libelle geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden
Slide 21 - Quizvraag
Kernzin en toelichting
- In een alinea staat bijna altijd een kernzin: de zin met de belangrijkste informatie van de alinea. De kernzin is vaak de eerste zin van een alinea.
- De andere zinnen van de alinea zijn een toelichting bij de kernzin. De toelichting is meestal een uitleg of een voorbeeld.
Emoticons zijn symbolen die emoties weergeven.Bij emoticons gebruikt men vaak een combinatie van leestekens en lettertekens. Een bekende emoticon is :-)
Slide 22 - Tekstslide
Vul het juiste woord in op de puntjes:
In een kernzin staat de ... informatie uit een alinea.
Slide 23 - Open vraag
Vul het juiste woord in op de puntjes:
Een kernzin is meestal de ... zin van een alinea.
Slide 24 - Open vraag
Vul het juiste woord in op de puntjes:
De andere zinnen in een alinea zijn een ... op de kernzin. Dat is meestal een uitleg of een voorbeeld.
Slide 25 - Open vraag
Wat is de kernzin van alinea 1 van tekst 4 (blz. 144)?