CG A1 Unidad 3 en 5 - 01.03.2021

Welkom
Hoy es lunes. ¿Qué vamos a hacer hoy? 
Wat gaan we vandaag doen?
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
spaansMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Hoy es lunes. ¿Qué vamos a hacer hoy? 
Wat gaan we vandaag doen?

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer hoy?
  • Lista de asistencia
  • Programa deljueves - Repaso - Los deberes - ¿Preguntas?
  • Programa de hoy

Slide 2 - Tekstslide

Me gusta mi gente
Programa del jueves
Unidad 3: familierelaties en bezittelijk vnmw. herhaald.
  • Los números = de getallen
  • Los adjetivo = het bijv. nmw.
Los deberes: 
  • Per groepje beroemde persoon beschrijven
  • WB alle oefeningen van Unidad 3 (behalve 12 t/m 14)  
  • TT 1-2  

Slide 3 - Tekstslide

Primeros contactos
Programa de hoy
  • TT 1-2 (nu delen op scherm)
  • Unidad 3 WB oef. nakijken  
  • Repaso - los números y adjetivos
  • gustar
  • los meses del año.

Terminamos la unidad 3 y vamos a empezar con la unidad 5.

Slide 4 - Tekstslide

¿Qué recuerdas?

Slide 5 - Tekstslide

Los números (de getallen)
1 t/m 10: uno, dos, tres, cuatro, cinco, seis, siete, ocho, nueve, diez
  • 1: uno/ 10: diez/ 20: veinte/ 30: treinta/ 40:cuarenta/ 50: cincuenta/ 60: sesenta/ 70: setenta/ 80: ochenta/ 90: noventa/ 100: cien
  • Getallen die op uno eindigen, krijgen voor vrouwelijke woorden  de uitgang una ( treinta y una fábricas).
  • Bij mannelijke woorden valt de -o weg ( treinta y un empleados, tengo veintiún años)
U: Unidad: eenheid
D: Decena : tiental
WB: Oefeningen van getallen: 6, 16

Slide 6 - Tekstslide

A practicar ...
Noteer het cijfer  in het Spaans

Slide 7 - Tekstslide

Welke bijvoeglijke naamwoorden herinner je je nog?

Slide 8 - Woordweb

Adjetivos
joven - mayor - alto - bajo - moreno - rubio - delgado - gordo - guapo - feo - abierto - tímido - alegre - triste - optimista - pesimista - divertido - gracioso - aburrido - amable - amigable simpático -  antipático - serio - majo - mono - supermono - inteligente - interesante - famoso - conocido

Slide 9 - Tekstslide

Welke karaktereigenschappen worden genoemd in het volgende filmpje?

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Video

Welke karaktereigenschappen worden genoemd?

Slide 12 - Open vraag

SER
  • compañero de trabajo
  • mayor
  • guapo, bajo, moreno, etc.
  • amable, sensible, inteligente, elegante, activa, simpático, divertido, etc.

Somos muy amigos. 
Nos llevamos bien.


TENER
  • ... años
  • el pelo ...
  • los ojos ...

Llevar
  • gafas, bigote, barba
  • ropa

Slide 13 - Tekstslide

¿Quién es Cristobal,  Enrique,
José Ángel y Alonso?

Slide 14 - Tekstslide

TB. nr. 12 p. 34 
¿Él o ella?

1
2
3
4
5
6
Javier
Penélope
Los dos
Javier: 1,5,6
Penélope: 2,3
Los dos: 4

Slide 15 - Tekstslide

TB. nr. 14 p.34 Werkwoord: GUSTAR
 Me Gusta el cine
  • Gusta:
Het wordt gebruikt voor een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud (me gusta el cine) of infinitief  (me gusta ver películas por internet).  
  • Gustan:
Het wordt gebruikt voor een zelfstandig naamwoord in het meervoud ( me gustan las películas románticas).
  • Na me gusta/gustan met een zelfstandig naamwoord  volgt altijd een lidwoord: el, la, los, las : Me gusta la música
  • oef.14
Tabel invullen "iets leuk vinden of niet"
( No) Me gust......... el cine
                                       ver la tele
( No) Megust.......... los actores españoles                                                      las  películas de terror

Slide 16 - Tekstslide

TB nr. 14 p. 34
Me gusta el cine
                         Me gusta el cine
. - Me gustan las películas.

  • Gusta:
+ zelfstandig naamwoord enkelvoud - Me gusta el cine
+ infinitief  - Me gusta ver películas. 
  • Gustan:
+ zelfstandig naamwoord meervoud - Me gustan las películas románticas.


Slide 17 - Tekstslide

WB oefening 12 p.32 
1. El cine
2. Los actores españoles
3. La ópera
4. Viajar en avión
5. Las personas arrogantes

Slide 18 - Tekstslide

vervolg...
Let op: Na me gusta/gustan met een zelfstandig naamwoord volgt altijd een lidwoord: el, la, los, las : Me gusta la música
WB oef.13a p.32
Tabel invullen "iets leuk vinden of niet"
1. (No) Me gust ... el cine
2. (No) Me gust...  ver la tele
3. (No) Me gust... los actores españoles las películas de terror.

1. gusta
2. gusta
3. gustan 

Slide 19 - Tekstslide

TB nr. 15 p.35
¿Te gusta...?

Tú:            -¿Te gusta ....el café/ el vino/ viajar...?
                   -¿Te gustan... las fiestas / las películas románticas?
Usted
:     
-¿Le gusta .....el café/ el vino/ viajar..? 
                   -¿Le gustan... las fiestas / las películas románticas?

  • Sí. Sí, mucho.
  • Bastante.
  • No. No, no mucho.
  • No, nada.

Slide 20 - Tekstslide

WB oef. 13 C p.33
¿Cómo se dice?
1. .... dat je je werk (niet) leuk vindt.

2. .... dat je discotheken (niet) leuk vindt. 

3. .... dat je (niet) van chocolade houdt. 

4. .... dat je (niet ) graag naar muziek luistert. 

(No) me gusta mi trabajo.
(No) me gustan las discotecas.
(No) me gusta el chocolate.
(No) me gusta escuchar música.

Slide 21 - Tekstslide

Trabajar en equipo
Libro de textos(TB) - Gustar
slide 23 
TB nr. 15a 
nr. 15b (per persoon 1 zin op de chat)
TB nr. 16 p.35

Tijd over?
Libro de ejercicios (WB)
Ejercicio 13a, 13b, 14 p.32 en 33






timer
20:00

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

TB nr. 16 p.35 
¿CUÁNDO ES TU/SU CUMPLEAÑOS?
Mi cumpleaños es el 8 de marzo.

Bij een datum wordt het bepaald lidwoord gebruikt:
1 april: El uno de abril ( in Spanje)
             El primero de abril (in Latinoamérica)
WB: andere oefeningen met de maanden van het jaar oef. 14

Slide 24 - Tekstslide

Minor A1
Unidad 5
Comer con gusto
 

Slide 25 - Tekstslide

Comer con gusto
  • boodschappen doen
  • zeggen of je iets lekker vindt
  • iets bestellen in een café
  • informatie over gerechten inwinnen
  • naar een eerder genoemde zaak verwijzen
  • hoeveelheden en verpakkingen
  • tijdstippen en dagdelen

Slide 26 - Tekstslide

Comer con gusto
  • ww met klinkerwisseling                        (e - ie, o - ue)
  • getallen vanaf 100
  • persoonlijk vnmw. als lijdend vw.
  • freguentie (todos los días, nunca)
  • se + 3e persoon = men

Slide 27 - Tekstslide

Trabajar en equipo
Libro de textos(TB)  
TB nr. 1 p.44 (slide 29 en 30)
TB nr. 2 p. 44 (zie slide 31 en 32)








timer
25:00

Slide 28 - Tekstslide

Comer con gusto TB nr. 1 p. 43
¿Cómo se llaman estos productos? 
Zet de nummers van de producten bij het juiste woord.
Por ejemplo: 1 = la carne, 2 =  
timer
3:00

Slide 29 - Tekstslide

TB nr. 1 p. 43
16, 9, 11, 5, 1, 4, 15, 3, 7, 2, 14, 12, 17, 13, 8, 6, 10, 18

Slide 30 - Tekstslide

En un mercado de Buenos Aires  
TB nr. 2  p.44
  • nr. 2a Escucha y contesta. ¿Qué productos compra el cliente? 
     

  • nr. 2b Lee por turno el texto y traduce. Marca todos los alimentos. (Lees de tekst hardop voor en vertaal. 

29
tomates, manzanas, melón
tomates, ensaladas, salsa, fruta, manzanas, mandarinas, mangos, melón

Slide 31 - Tekstslide

TB nr. 2d p.44 Completa el cuadro.
Tomates para salsa, por favor

___________ un kilo de tomates.

___________ un melón, por favor.

¿Tiene mangos?
¿Cuánto cuesta/¿Cuánto es (en total)? (!!!!)

¿Cuánto quiere?

¿Algo más?

Aquí tiene.

Lo siento, hoy no tengo.
Son 160 pesos/2 euros con diez
Cliente                                                    Vendedor
Quería
Deme

Slide 32 - Tekstslide

Hoeveel?
Hoeveel?
¿Cuánto cuesta?
¿Cuánta gente?
¿Cuántos tomates? 
¿Cuántas mandarinas?








Slide 33 - Tekstslide

Werkwoorden met klinkerwisseling
querer (ie) = willen 

1. quiero
2. quieres
3. quiere
1. queremos
2. queréis
3. quieren

Preferir (ie) = voorkeur hebben 

1. prefiero
2.prefieres
3. prefiere
1. preferimos
2. preferís
3. prefieren
Bij sommige werkwoorden verandert de stamklinker als de klemtoon op de stam valt. De uitgangen blijven regelmatig

Slide 34 - Tekstslide

Y ahora vosotros...
pensar (ie) = denken

1. pienso
 


empezar (ie) = beginnen

1. empiezo
 
1. pienso
2. piensas
3. piensa
1. pensamos
2. pensáis
3. piensan
1. empiezo
2. empiezas
3. empieza
1. empezamos
2. empezáis
3. empiezan

Slide 35 - Tekstslide

Werkwoorden met klinkerwisseling
poder (ue) = kunnen

1. puedo
2. puedes
3. puede
1. podemos
2. podéis
3. pueden

dormir (ue) = slapen

1. duermo 
 
 

Slide 36 - Tekstslide

Vervoeg het werkwoord
"dormir" (ue) = slapen

Slide 37 - Open vraag

Werkwoorden met onregelmatige vormen (TB pag. 122-135)

Slide 38 - Tekstslide

Werkwoorden met een klinkerwisseling hebben deze klinkerwissel niet bij de vervoeging van "wij" en "jullie".

Slide 39 - Tekstslide

¿Recuerdas TENER?
1. tengo
2. tienes
3. tiene
1. tenemos
2. tenéis
3. tienen

Slide 40 - Tekstslide

0

Slide 41 - Video

Trabajar en equipo
Libro de ejercicios (WB)  
oef. 10 p.46

Tijd over?
oef. 18 p.48
oef. 16. p.48








timer
25:00

Slide 42 - Tekstslide

Los números desde 100

TB nr.5a p.45 Lees door en vul schema aan. Regels getallen TB 10.1 p.131 

Slide 43 - Tekstslide

0

Slide 44 - Video

WB. oef. 15 p.47  Klassikaal
27

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Link

¡A practicar!
TB nr. 5c p.45 pregunta y responde..

Luister naar de volgende reclames en schrijf de telefoonnummers die jij hoort op

Slide 47 - Tekstslide

¿Probamos las tapas? 
TB nr. 6a p. 46 
Escucha y mira las fotos. Marca las tapas que piden.  
 
Ken je alle tapas? 

30

Slide 48 - Tekstslide

Nr. 6c TB, p. 46 - Vul het schema zelf aan
¿Qué quieren?
- Una ración de...
- Yo una cerveza
- Un agua mineral, por favor
- Para mí, un tinto de la casa
¿___________________?
¿Qué lleva?
¿Lleva______/mayonesa?
¿___________________?
¿Se come caliente/frío?
Bestellen                            Inf. vragen over een gerecht
Poder 
puedo
puedes
puede
podemos
podéis
pueden

¿Y qué es eso?
¿Son picantes?
timer
2:30

Slide 49 - Tekstslide

Los deberes
  • WB alle oefeningen Unidad 3
  • R&S Unidad 3 (behalve estar)
  • Bestuderen behandelde stof unidad 5
  • WB maken oef. 1 t/m 18 (behalve oef. 4 t/m 8 en 17)

ZOdra je klaar bent met Unidad 3:
  • Unidad 3 leren en TT unidad 3-4 maken en controleren.

Slide 50 - Tekstslide

26

Slide 51 - Tekstslide

¿Qué comes? TB nr. 9 p.48
1kg = un kilo de...
1/2kg = medio kilo de..
1 1/2 = un kilo y medio de... 
100 g = cien gramos de...
1 l = un litro de...
1/2 = medio litro de...
un paquete de...
una botella de...
una lata de...
un frasco de...
una bolsa de...
un poco de...
hoeveelheden en verpakkingen
WB nr. 5 p.44  
timer
4:00

Slide 52 - Tekstslide