apprendre 6 , 7, 8 unité 2 havo 2

Havo 2- unité 2- apprendre 6,7,8
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Havo 2- unité 2- apprendre 6,7,8

Slide 1 - Tekstslide

uitwisselen
ontdekken
stoppen
plaatsen
zoeken
voorstellen
placer
arrêtrer
proposer
échanger
découvrir
rechercher

Slide 2 - Sleepvraag

Welk woord heeft niet met ETEN te maken?
A
faire la cuisine
B
la recette
C
l´annonce
D
gourmand

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent:
LE RENDEZ-VOUS?

Slide 4 - Open vraag

Is het woord goed of fout gespeld?
L´EREUR
A
goed
B
fout

Slide 5 - Quizvraag

Goed of fout?
DE STEM = LE VOIX?
A
goed
B
fout

Slide 6 - Quizvraag

Welk Frans woord hoort bij dit plaatje?

Slide 7 - Open vraag

Wat is de vertaling van:
QUELQU´UN?
A
iets
B
iemand
C
wat
D
niemand

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent:
EN TOUT CAS?
A
in ieder geval
B
later
C
ongeveer
D
welkom

Slide 9 - Quizvraag

Goed of fout gespeld?
BIENVENU
A
goed
B
fout

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent BIENVENU?

Slide 11 - Open vraag

Welk woord past in de zin?
On cherche un ado qui sait jouer de la _______
A
flute
B
balade
C
la région
D
la déomonstration

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal:
NIEUW (mannelijke vorm)

Slide 13 - Open vraag

Vertaal:
NIEUW (vrouwelijke vorm)

Slide 14 - Open vraag

Vertaal:
JIJ ZIET ER UIT
A
Tu as l´air
B
avoir l´air
C
Tu es l´air
D
J´ai l´air

Slide 15 - Quizvraag

On se voit à trois heures devant l´entrée du cinéma.
Waar spreken we af?

Slide 16 - Woordweb

Vertaal:
SPEEL JIJ EEN MUZIEKINSTRUMENT?

Slide 17 - Open vraag

Wat klopt er niet aan in de volgende zin?
C´est qu´est-ce que ton sport préféré?

A
C´est
B
qu´est-ce que
C
ton
D
préféré

Slide 18 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Frans dat je niet muzikaal bent?

Slide 19 - Open vraag

Met welk woord neem je in het Frans de telefoon op?
A
ciao
B
Allo
C
salut
D
au revoir

Slide 20 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Frans dat je een verkeerd nummer hebt gedraaid?

Slide 21 - Open vraag

Maak van onderstaande woorden een correcte zin:
matériel - faut - quel -il

Slide 22 - Open vraag