In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Grammatica
Zinsdelen: naamwoordelijk gezegde
Slide 1 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
• Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel. Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin.
• Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.
Slide 2 - Tekstslide
Koppelwerkwoord
Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen.
Opdracht: verzin een ezelsbruggetje om deze werkwoorden te onthouden.
Slide 3 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!
Slide 4 - Tekstslide
Wel of geen naamwoordelijk gezegde? Stel drie vragen:
Vraag 1: Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin? Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘toestand’ (ook wel: eigenschap)? Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?
Slide 5 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Slide 8 - Video
Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quizvraag
Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord.
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen
Slide 10 - Quizvraag
Het gezegde van een zin zegt wat over het onderwerp doet of overkomt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Zijn is een koppelwerkwoord
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp. Juist of onjuist?